| |
| |
| |
Hagel
Vincent van Gogh als filmacteur.
Honderd-drie-en-twintigduizend personen hebben in een paleisachtig tentoonstellingsgebouw te New-York, al opdringende een aanslag op elkanders leven gedaan, om in dit met alle Van Goghsche traditie spottende milieu zijn schilderijen te bekijken. Nietwaar: hij was tenslotte krankzinnig en pleegde zelfmoord; alle reden voor een Amerikaansche menigte om te gaan zien of van deze sensatie nog iets te merken was aan de doeken, die men er waarschijnlijk alleen tot dat doel exposeerde. Niet zoo heel erg overigens; de Amerikanen zijn het niet geweest, die den schilder inde verbijstering en den dood gedreven hebben, dit was een beschaafder rassenconglomeraat toebeschikt .... Maar zij zijn toch geen haar beter! Nu er in van Gogh geen levenden mensch meer te vermoorden viel, moest zijn nalatenschap, zijn geestelijke en materieele nalatenschap het ontgelden.
Wanneer 123.000 man voor een doek als de Aardappeleters, een gedrang ontketenen waaruit men de kreten der stervenden hoort opstijgen, dan zit er aan die belangstelling een commercieele kant. Dan hoort de directeur van een of andere filmjournaal-maatschappij geldklanken door zijn luisterapparaten spelen. Voor zulk een opeengepakte massa hebben de bioscopen nog altijd geriefelijke plaatsen genoeg, als elk exemplaar van deze kudde zichzelf eens op het doek wil zien, bezig zijnde met Van Gogh, de bloeddruppels en den waanzin op en in zijn doeken te analyseeren.
De camera's hebben gedraaid en gedarteld over de hoofden der gepassionneerd snakkende tentoonstellingsbezoekers. Het zelfportret van den schilder, de schriele, bevende kop, werd meegefilmd (zoo-was-ie-nou!), de Aardappeleters kregen de volgende twintig meter celluloid, een grillig bloemenstilleven ook nog zulk een schot hagel ... en alles was voor elkaar.
Alles? Dat kan men denken! Natuurlijk niet, men heeft het voornaamste nog te goed. Als de bliksem werd een expeditie met filmtoestellen naar Frankrijk gezonden. ‘Het huis waar hij zelfmoord pleegde’ - luidt de tekst, die een opname van het gruwelijke, vervallen ‘Café de la Mairie’ voorafgaat. Ze zijn ook met hun apparaten op ‘de’ kamer geweest, maar daar zat blijkbaar geen copie genoeg in, zoo een leeg, hol vertrek ook, wat ziet men daaraan? Neen, maar de kroegbazin werd gefilmd, terwijl zij argeloos (!) de luiken dichttrekt voor het kamervenster. Dáár is het dus gebeurd, griezelen zachtjes de 123.000 die de schilderijen gezien hebben en de volgende 123.000, die er niet geweest zijn, maar wel eens hoorden van eene Van Gogh, en de tienmaal en honderdmaal 123.000 die nooit van hem hoorden, doch Vincent nu kennen als een gek, die zich verdeed in een smerig café en die naar het scheen ook iets met schilderijen had te maken ....
Om de kroon op dit stukje journaaldraak te zetten filmde men na de luikenscène nog een man, als heer en Europeaan uitgedost, die men naar een kerkhof liet draven en daar meewarig deed staan turen naar een vervuilde, beschimmelde zerk. Uit piëteit.
| |
| |
En nu de moraal!
Ditmaal werden er geen projectielen naar het doek geworpen en behoefde er geen politie aan te pas te komen om individuen te grijpen, die riepen dat het een ‘schande voor de nasie’ was ... Niet dat men daar overigens veel waarde aan kan hechten, zoolang in zulk een protest een evident gebrek aan ernst en goeden smaak aanwijsbaar is, als in recente gevallen.
Maar dit was nu eens echt een gelegenheid geweest!
A.J.D.
| |
Gerlach de Geestige.
Pater Gerlach Royen o.f.m. is een allergrappigste pater met een wijdvermaarde, echte roomsche geestigheid. Zijn reputatie is verplichtend. Men weet nu eenmaal, als men ergens een artikeltje leest waar zijn naam onder staat, dat het dan dik in orde is, ja, dan sprankelt de geest.
De pater, zelf op de hoogte van die reputatie, verstaat zijn plicht. Zelfs bij zulk een saai onderwerp als de spellingkwestie - zijn specialiteit trouwens, waar hij net zooveel over schrijft als je maar wilt - gevoelt hij de verplichting van die typische eigenaardigheid van hem. Zoo iets heb je, of je hebt het niet. De pater hééft het. Hij hoeft maar een regel te schrijven, en, dáár, 't is alweer geestig. Net zooals je ook van die bekende paters hebt, die altijd ‘lollig’ preeken. Daar zit pater Gerlach dan aan zijn schrijftafel, de plooitjes van pret in de ooghoeken. Die bliksemsche pater, hij hééft ze weer, hoor, zijn kostelijke invallen, we kunnen weer wat tegemoet zien!
Voor het nieuwe weekblad Vrijdag heeft men hem ook gevraagd, wat zeer begrijpelijk is, want de redactie wenscht, blijkens haar verantwoording, ‘gedegenheid en overvloedige geest’. De pater heeft de uitnoodiging met de van hem bekende leuke, van geest overvloeiende stukjes beantwoord. Nee, daar zal P. Gerlach Royen o.f.m. onder die stukjes staan en ze zullen niet geestig zijn! Maak u zich geen zorg, ze zijn kòstelijk! ‘Taaltoetjes’ heet zijn rubriek. En hij begint dadelijk zoo leuk:
U weet niet, wat taaltoetjes zijn?
Néé, néé, pater, maar we liggen al krom.
Maar u weet toch, wat taal is?
Hoe zegt u? Wat ta ..? Sta ons toe, onze verbazing te beëindigen in een proestbui! Ja, natuurlijk weten wij wat taal is, dat wil zeggen, wij weten dat natuurlijk niet zoo goed als u, die er zulk een geestig deskundige in is, maar we verbéélden ons toch het te weten.
dat met toetjes geen snoetjes
of snuitjes bedoeld zijn, geen
moelekes of smoelekes ...
Schei uit, pater, we kùnnen niet meer!
... geen moelekes of smoelekes,
om een en ander wat zuidelijk
Hou op, pater! We blijven erin! U bedoelt natuurlijk: ‘moelekes of smoelekes, om een paar woorden te gebruiken zooals die in het zuiden gezegd worden’. Ja, ja, dat bedoelt u. Maar u zegt het zooveel zwieriger en leuker: ‘om een en ander wat zuidelijk te oriënteeren’.
| |
| |
Kòstelijk, kòstelijk! Eerstens al dat ‘een en ander’. En tweedens dat: zuidelijk oriënteeren, dat zuidelijk .... naar het óósten richten!
Wie zich hiermee accoord verklaart
Dat doen we! Dat doen we!
dat toetje in eenige familiebetrekking
of aangezicht eenerzijds, of
anderzijds tot bakkes of fizelemie
O, pater, dat u dat zoo maar zegt: ‘bakkes of fizelemie’, néé, een oogenblik, houdt u nu eens even uw smoeleke, we moeten onze bril poetsen, we moeten onze oogen drogen! Juist. Hè-hèl Gaat u maar weer verder, pater.
Toetjes zijn geen toet-jes, maar
We zijn er in gebleven!
‘Vrijdag wenscht niet meer doch ook niet minder te geven dan het werkelijk belangrijke’, lezen we in de redactioneele verantwoording van hetzelfde nummer. Die toetjes, die geen toetjes maar toetjes zijn, rechtvaardigen alléén reeds de oprichting van dit nieuwe weekblad.
‘Een weekblad vullen met inderdaad lezenswaardige copie, is een moeilijke opgave’, verzekert de redactie in diezelfde verantwoording. Kom, kom, niet zoo somber. Als je zulke sprankelende medewerkers hebt als die drommelsche pater Gerlach Royen, dan hoef je je geen zorg te maken, dan komt dat bèst in orde!
C.
| |
Gericht der domine's.
Dominé Kersten en Dominé Zandt hebben te Utrecht ieder een verpletterende redevoering gehouden, waarin zij aantoonden, dat het in Nederland daarom zoo slecht gaat, omdat nog niet iedereen er tot de staatkundig gereformeerde partij behoort. De toestand in ons land is volgens de beide dominé's zoo hopeloos, omdat hier Zondags nog treinen rijden, omdat Colijn de mis bijwoont in plaats van haar te verbieden, en omdat in Breda het groote rad van avontuur der Sint Vincentiusvereeniging op Zondag niet eens verboden werd. Een land, waar dergelijke dingen gebeuren, is tot den volslagen ondergang gedoemd. En de beide dominé's zagen geen schijn van kans, om uit de impasse te geraken. Roomsch is troef, riepen zij beiden met wanhopige stemverheffing. Dat is erg voor hen. In een van zijn brieven zegt Paulus zoo duidelijk: ne ambuletis in viis papistorum, bewandel niet de wegen der papisten. En het is langs deze wegen, dat ons land naar den afgrond glijdt.
Het is echter vanzelfsprekend, dat beide dominé's die roomsche troef niet zoo maar zonder meer op zich laten zitten: om der heiligen beginsels wille, zeiden zij met een welsprekenden genitief, heeft de staatkundig gereformeerde partij hier in den strijd niet te verzaken of zelfs niet te verslappen. Bij welke partij zouden zij daartoe op eenigen steun kunnen rekenen? Bij geen enkele. Zelfs niet bij de anti-revolutionaire en ook niet bij de N.S.B. Want, aldus dominé Kersten, het vonnis over het christendom is geveld door het kabinet-Colijn, waarin behalve aan Rome ook aan vrijzinnig-democraten en liberalen een plaats werd ingeruimd en door den knieval
| |
| |
der protestantsche ministers voor Rome, Colijn incluis, die de mis bijwonen in stee van haar te verhinderen. Is het te verwonderen, dat in zulke omstandigheden velen overloopen naar de N.S.B.? Neen, zegt de dominé: ‘want Rome is gevleid door de uitbreiding van de regeeringsvennootschap en door de protestantsche ministers, Colijn incluis, die de mis bijwonen, waarvan onze hervormers op grond van Gods woord beleden, dat zij is een vervloekte afgoderij.
Van de anti-revolutionnaire partij, wier minister de mis bijwoont in stee van haar te verhinderen, is dus niets te verwachten voor een betere toekomst. Van de N.S.B. dan?
Néén, riep dominé Kersten uit, want deze is, ondanks al haar leuzen, een onmiddellijke bedreiging van dat kostbaar erfgoed onzer geloofsvrijheid!
Men moet een beetje zijn oogen uitwrijven als men een dergelijken, bezwerenden uitroep leest van iemand, die vlak van te voren de adhaesie van een àndere partij afwijst, òmdat haar minister... de mis niet verhindert!
Ach, maar niets brengt zoo in de war als dat fantoom der roomsche troeven! En wij gelooven de dominé's graag als zij, na de mis voor een vervloekte afgoderij verklaard te hebben, verzekeren: ‘Niet, nogmaals zij het gezegd, dat wij eenigen Roomschen willen kwetsen of beleedigen, neen, daar zij en blijve het verre vandaan!’
Wij zijn er diep van overtuigd.
De Roomsche troef heeft ook al de doleantie aangetast. In plaats van bij de herdenking van haar vijftigjarig bestaan een klaagzang aan te heffen en in het zwart te gaan over het verval van Neerlands kerk en volk, wat toch doleeren beteekent, juichte en jubelde de doleantie op dat feestgetij. De doleerenden zijn een ‘jolig Christendom’, en daarmee een ‘ramp voor ons volk!’ Zoo ziet het er naar alle kanten even somber uit en het gaat ons aan het hart, nu zelfs de doleantie nog te vroolijk bevonden wordt, de dominé's niet op het lichtpunt van één restantje ernst in ons volk te kunnen wijzen. Wij zelf met ons rad van avontuur blijven maar zoover mogelijk terug. ook in die bescheiden schaduwen kunnen we de beide dominé's en hun volgelingen om 's heiligen beginsels wille zelfs niet een troostend uitzicht op het toekomstige leven geven. Dat de roomschen na hun dood allemaal naar de hel gaan en alleen de staatkundig gereformeerden recht naar den hemel zal hun entree daar nog niet mogelijk maken. Petrus, de eerste Paus van Rome, bewaart er met de hemelsleutels den laatsten en beslissenden roomschen troef, waarvoor dominé Kersten en dominé Zandt zelfs niet naar de hel kunnen vluchten, waar hen de schande zou overkomen, dat op grond van hun komst aldaar de duivel hen voor roomschen zou aanzien en hen deswege tot collega zou promoveeren. In zulk een uitzichtloosheid kan men inderdaad slechts klaagzangen aanheffen en diep in het zwart gaan, zéér diep. Maar als misschien voor de beide dominé's de kracht van het gebed der verworpenen geldt: iederen Zondag bidden de roomschen in hun kerk voor hun protestantsche broeders in Nederland .. Maar wij zijn gespuis, te samen met al die anderen, die,
Colijn incluis, niet deugen, in zoo schrille tegenstelling tot de staatkundig gereformeerden en de brave dominé's Kersten en Zandt.
C.
| |
| |
| |
Overwerk.
We zaten met z'n tweeën op kantoor,
Een witbemuurde ruimte, weeë geur
Van versch papier, de lampen schenen,
En aan de muur een foto van den Directeur.
De procuratiehouder was allang naar huis,
De chef was met de sluitingstijd verdwenen.
Wij zaten met z'n tweeën op kantoor,
de directeur keek streng, de lampen schenen.
De rekening Kaptaal wordt afgesloten.
Hoever zouden ze thuis met eten zijn?
Een haartje aan m'n pen, een vieze vinger...
En naar Balans: een avond vol chagrijn.
Een zucht van van der Mey scheurt door de stilte,
Het boek klapt dicht, zijn stoel schuift achteruit.
Hij kan naar huis; wat geeft vanavond Rembrandt?
Gelukkig maar dat deze telling sluit.
Het licht is blikkerwit, de lampen krijgen
Een aureool van wazigheid om zich.
Scherp schraapt de klok ... tien doffe slagen.
Ik kijk den Directeur aan en hij knikt.
Dan hoor ik den concierge in de gang:
Zijn hoofd steekt om de deur: ‘meneer, 't is sluiten’.
De dop draait op mijn vulpen, tot hij kraakt.
De deuren draaien traag ..., dan sta ik buiten.
NICO MOL.
| |
Hij weet het niet.
Het boek van Marchant moet men niet oppervlakkig lezen, zegt A. Baron van Wijnbergen in de Maasbode.
En hij vervolgt:
‘Wat beteekent de verschijning van dit boek juist in dit tijdsgewricht? Welke mag de taak wezen aan dat boek toebedeeld?
Wij weten het niet,’
- Vrage: waarom schrijft Baron van Wijnbergen kolommenlange artikelen in de Maasbode?
Wij weten het niet.
Zou hij het zelf weten?
|
|