De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Felix Rutten Acropolis Lycabetos, uw trotsche spits Bestrijkt de stad der grijze daken. Wij klimmen naar uw toppentrits In 't morgenuur bij 't vroeg ontwaken, Nog eer de dag geboren is, Als de eerste zonnestralen vallen In 't snarenveld van Pallas' hallen: De zuilen der Acropolis. De dag zet in en 't wonder bloeit Voor 't staren mijner zwelgende oogen. De bundelende pijlen vlogen Van Phoibos' boog. De harp ontgloeit, - En 't gulden barnsteen der kolommen, Met rozenluister aangedaan, Vangt - goudner naar de stonden klommen - 't Onsterfelijk canticum der Schoonheid aan. De zee vanwaar de schaduw vlood, Straalt - tot haar blauwen droom herboren. Hoe glanst op haar azuur de ivoren Ruïne: 't vroom bestaard kleinood, Dat in zijn maten onvolprezen De Schoonheid als gebannen hield, Om richtsnoer ons en wet te wezen, Waarvoor geroerd de kunstnaar knielt. Nu ook de stad zich heft in 't licht, Beurt zij haar handen - met haar oogen - Naar 't heiligdom dat glans-bevlogen Boven haar daken staat gericht, Waar 's ochtends goud-getopte vingren, Schoon Pallas' dienst heeft afgedaan, Den krans van crocus en saffraan Aldoor om de gebroken zuilen slingren. Vorige Volgende