| |
| |
| |
Ben van Eijsselsteyn
De gendarm van Europa
De Gendarm van Europa is het laatste tooneelstuk van den Nederlandschen dramaturg Ben van Eijsselsteyn. Deze auteur schreef ‘De Duivel op Aarde’ een satyre, ‘De Vliegende Feeks’ een blijspel, ‘Het Een of het Ander’ een drama, ‘Château de Bersac' 12’ een comedie en werd o.m. gespeeld door het Hofstadtooneel te Den Haag, Het Vlaamsche Volkstooneel (Staf Bruggen) het Landestheater te Brünn, het Nationale Staatstheater te Praag en studententooneelvereenigingen van de universiteiten te Leiden, Utrecht en Rotterdam. Een nieuw stuk (satyre) ‘Pension Europa’ is te verwachten. Dit stuk wordt geschreven voor Staf Bruggen (Vlaamsch Volkstooneel) en Pierre Balledux (Vereenigde Haagsche Spelers).
De Gendarm van Europa had 13 Januari in den grooten stadsschouwburg te Kortrijk zijn première. Het stuk is geïnspireerd (in een zeer vrije bewerking) op de Russische legende van een Siberischen banneling van wien men beweerde dat hij de overleden Czaar Alexander (‘De Bevrijder’) zou zijn, een broer van den heerschzuchtigen despoot Czaar Nicolaas I (1825-1855). Het stuk speelt ± 1845. In de hier volgende scène (derde bedrijf) spreekt Czaar Nicolaas met zijn vriendin Anna Iwaïlowski, een sluwe intrigante, die ook de hovelingen, den ijdelen Graaf Terné en Graaf Wesemberg tracht te beheerschen. De ‘boer’ Fjödor Petrow wordt uit Siberië overgebracht en Anna's broer, gouverneur Boris Iwaïlowski, die rotsvast gelooft dat Petrow waarlijk Czaar Alexander is (evenals Pjotr, de oude lakei) is met den arrestant in de antichambre gemeld.
Voor Nicolaas, Czaar aller Russen, vleesch-geworden staatszucht en geweld, verschijnt de geheimzinnige figuur van den grijzen, zeventigjarigen Petrow, als het geweten van Europa.
Nicolaas: (tot Pjotr, den lakei): En jij daar, luister eens goed. Jij laat gouverneur Iwaïlowski binnen en dien man, dien hij bij zich heeft, dien je aan als Czaar Alexander. Kijk niet zoo idioot. Doe wat je gevraagd wordt ... (hij loopt naar het bureau en gaat kaarsrecht zitten). We zullen dien keizerlijken simulant eens aan zijn
| |
| |
boerenverstand voelen, dan is hij voor goed ontmaskerd.
Pjotr: (keert zich om, wenkt plechtig, dient dan aan) Zijne Majesteit Czaar Alexander en ... (Fjödor Petrow komt binnen, Pjotr ziet hem aan, verbleekt, siddert) Vadertje! (hij zinkt op zijn knieën) Vadertje ...
Petrow: (met rustige, maar doordringende stem) Herken je me, oude vriend Pjotr?
Nicolaas zit kaarsrecht. Zijn gezicht is ondoorgrondelijk. Als dit zijn broer is, die voor hem verschijnt, beheerscht hij zich bijna bovenmenschelijk. Pjotr gaat wankelend af.
Petrow: Nicolaas. (stilte. Hij nadert de schrijftafel) Dit is een vreemd weerzien, Nicolaas. Wij hadden niet gedacht, dat we elkaar op aarde nog zouden ontmoeten. Jij mij niet. Maar ik jou evenmin. (stilte. Nicolaas blijft star en ondoorgrondelijk) Ik had van dit leven al afscheid genomen. (stilte. sterker) Waarom vráág je mij niet ... waarom ik dan terugkeer? Dat moet je interesseeren, Nicolaas. (zachter) Ik ben teruggekomen ... om jóú.
Nicolaas: (staat langzaam op, ziet Petrow strak aan. Hij spreekt alsof hij tusschen zich en den ander matelooze distantie schept) Zoo. Het is indrukwekkend. Maar wat mij interesseert is niet het verhaal, dat u gaat ophangen over familierelaties en details uit onze jeugd. En ook niet de ontroering, die zich van u zal meester maken en waarmee u mij straks broederlijk zult willen omhelzen. (tot de anderen) Wat mij interesseert is: Wat zou er in die gekke hersenen omgaan? Want natuurlijk zal hij verwachten, dat ik hem tegemoet ga en omarm en roep: ‘Alexander!’ Maar dán? (hij ziet Petrow scherp aan) Wat dán? Denkt hij dat ik zal opstaan, (acteerend, zeer licht ironisch) en plaats maken en zeggen: ‘Ziehier de troon der Romanows; regeer over Rusland’.
Petrow: (levendiger) O neen, Nicolaas. De troon is voor jou. Jij bent de Czaar, jij regeert ... maar ik zal achter je staan en je zeggen, hoe je regeeren móét. Dan zul jij beter regeeren dan ik het gedaan heb.
Nicolaas: (tot zijn omgeving) Niet slecht. Een soort
| |
| |
keizerlijke Engelbewaarder. Een gekroonde Beschermengel (hij glimlacht hoogmoedig) Een witte Czaar!
Petrow: Geen engel en geen Czaar. Maar een vriend, die je beter raad zal geven dan de laffe vleiers aan je hof, die ternauwernood de taal verstaan van hun eigen volk.
Nicolaas: (tot Terné) Tiens; c'est une pierre dans votre jardin, mon cher comte.
Terné (mompelend) Fi donc, le crétin!
Nicolaas: (koel, tot Petrow) Ik zal u eens wat zeggen ...
Petrow: Neen Nicolaas, jij moet niets zeggen. Jij moet luisteren. Jij bent de Heerscher. Maar weet jij niet, dat de werkelijk groote Heerscher dé groote Dienaar is? Ben jij een Dienaar? Kijk rond, wie heb jij gediend? Alleen de macht. Dat is alleen jezelf ... Zij, die een volk leiden, moeten het vrij maken, maar niet in boeien slaan.
Nicolaas: Hoort u, mijne heeren? Veel mooie woorden om naar te leven.
Petrow: Er is maar één woord, waarnaar men leven zal: Gij zult God liefhebben boven alles en Uwen naaste als Uzelven. Dat beteekent dat wij menschen elkaar in wezen gelijk zijn: ook de Polen, ook de Turken, ook de Joden.
Nicolaas: (lachende tegen de anderen) Voilà: Jezus als revolutionnair.
Petrow: Als onze daden waren als Jezus' woorden, dan zouden de sjacheraars worden weggeranseld uit den tempel en de fundamenten van het geweld scheuren als de muren van Jericho ...
Nicolaas: (fel) Als ... ja, daar zegt u zoo wat; áls! (hij gaat zitten, opeens weer koel) Hoe wilt ú een Rijk overzien als het onze?
Petrow: Ik ben geen boer, Nicolaas. Die alleen zijn grond overziet en wiens blik ophoudt bij zijn dorp. Ons erf is Rusland en onze blik omspant Europa ... de wereld ...
Nicolaas: Dan moet u wel heel veel zien.
| |
| |
Petrow: Ik zie de hopelooze isolatie van ons land; het wantrouwen in Europa, waartoe jouw politiek blindelings voert, neen ... bewust voert: .... naar den Kaukasus! Naar de Krim! Naar de krankzinnigheid van een nieuwen oorlog!
Nicolaas: (is opgestaan. Hij is opgewonden en nauwelijks meer beheerscht) U raaskalt. Hoe komt u aan die nonsens?
Petrow: Van allen die niet blind zijn voor de ramp, die ons wacht. Van allen, die mij hebben teruggeroepen en die zich verzetten in naam van den geest.
Nicolaas: (met een slag) U vergeet, dat ik met één slag elk verzet zal breken.
Petrow: (hartstochtelijk) Het lichaam kan je dooden; - niet den geest!
Nicolaas: (snel) Genoeg! Terné, laat dien man terugbrengen en in arrest stellen. (Terné met Petrow af) Ga mee, Wesemberg, ik wil u spreken. (tot Iwaïlowski) Excellentie, het is een prachtige vangst, die u gedaan hebt. Alleen; .... een nar is het niet. (af met Wesemberg)
Iwaïlowski: Hij heeft hem herkend.
Anna: Och, hoe kóm je erbij!
Iwaïlowski: Hij heeft Alexander herkend, Anna, ik heb het duidelijk aan hem gemerkt.
Anna: Nonsens, daar ken ik Nicolaas veel te goed voor. Zie je nu nóg niet in, dat je je vergist? Petrow is een bedrieger en een verduiveld sluwe bedrieger ook. Als je het mij eerlijk vraagt, dan geloof ik heelemaal niet, dat hij krankzinnig is, integendeel, hij weet drommels goed, wat hij wil. En met zijn zachtaardige heilige manieren, is hij niet anders dan een geslepen intrigant.
Iwaïlowski: Jij wilt niet inzien, dat hij Alexander is, omdat je bang bent, ja bang ... voor de gevolgen.
Anna: Er valt met jou niet meer te praten, je bent volslagen blind voor de werkelijkheid.
Iwaïlowski: Ik niet, Anna, maar jij. Ik neem het je niet kwalijk. Toen Alexander ... ‘stierf’, toen was jij nog
| |
| |
maar een kind. Jij hebt hem niet gekend, zooals ik 'm gekend heb. En Terné en Wesemberg hebben 'm zelfs nooit gezien. Maar Czaar Nicolaas heeft hem herkend. Hij móét hem herkend hebben.
Anna: Je maakt me razend. Niemand heeft 'm herkend om de doodeenvoudige reden, dat hij Alexander niet is.
Iwaïlowski: Zoo, en die lakei dan?
Anna: Die ouwe Pjotr, die rilt en beeft, als de Czaar tot hem spreekt? En die ineens de opdracht krijgt: ‘Dien Czaar Alexander aan’, natuurlijk is die arme stakker totaal in de war geraakt. Nee, op hem zou ik me maar niet beroepen.
Iwaïlowski: Maar als Fjödor Petrow niet Czaar Alexander is ... hoe kon hij dan dien lakei herkennen?
Anna: (zwijgt, schrikt, even uit het veld geslagen. Dan druk verwerende) Dat kan me niet schelen. Hij is sluw genoeg. Je hebt nu zelf kunnen zien, wat voor een duivelsche macht dat individu bezit. Neen, neen, Nicolaas heeft gelijk. Hij moet verdwijnen, hoe eerder hoe beter.
Iwaïlowski: (dreigend) Verdwijnen?
Anna: Je denkt toch niet, dat Fjödor Petrow den kogel ontloopen zal?
Iwaïlowski: Wat? De kogel? Onmogelijk! Jij denkt toch niet, dat Czaar Nicolaas zijn eigen broer overhoop zal schieten. (Anna wendt zich geërgerd af) Neen, Anna, daarvoor zijn wij niet naar Petersburg gekomen ...
Anna: Ik weet niet voor welke hersenschim jij dat alles dan wél gedaan hebt. Ik weet alleen, waarvoor ik het heb gedaan. En goed gedaan. Ik heb alles bereikt. Alles wat ik wilde. Wat jij wilt, begrijp ik niet en het interesseert me niet. Er is maar één ding, dat ik wil, net als hij (ze meent Nicolaas): Macht!
Iwaïlowski: Al was je zoo machtig als de Czarina, wat dan nog!
Anna: Maar ik ben machtiger dan de Czarina. Rusland ligt in onze handen, Boris. (ze neemt de benoeming van de schrijftafel)
| |
| |
Iwaïlowski: Dat geloof ik niet. (bitter) Czaar Nicolaas regeert Rusland.
Anna: En ik regeer Czaar Nicolaas. Hier, lees! De Czaar laat je vallen, maar ik laat je terugroepen. Vanmiddag word je bevorderd tot commandant van het Michael-regiment. Morgenochtend zul je het commando overnemen en defileeren de troepen voor je met het vaandel.
Iwaïlowski: Dat noem jij macht? Parades? Troepen? Een vaandel? Terwijl ons volk uitgebuit wordt onder een schaamtelooze tyrannie. Hebben ooit armoede en honger opgehouden te bestaan, omdat een volk zich bedwelmde aan drank? En zouden ze dan ophouden, omdat men ons in dezen tijd bedwelmen wil met de holle leuzen van vreemde barbaren?
Neen, Anna, jij denkt dat je alles beheerscht, - maar je vergeet er één, - en allen die achter hem staan.
Anna: (met intense minachting) Die Petrow?
Iwaïlowski: Je bedoelt: Czaar Alexander.
Anna: Die bedrieger.
Iwaïlowski: Goed, we zullen zien. Ik ga nu terug naar de antichambre. Maar zoodra Nicolaas terugkomt, zal ik hem op den man af vragen, of hij dien Petrow herkend heeft.
Anna: Op die vraag zul je niet eens antwoord krijgen.
Iwaïlowski: Best mogelijk. Maar dan zal ik zeggen dat ik hem herkend heb.
Anna: Dat zul je niet!
Iwaïlowski: Nicolaas laat zijn broer niet fusilleeren, Anna.
Anna: Groote God, je maakt me gek; nu zijn we weer net zoover als straks.
Iwaïlowski: Ik geloof het ook. Geen steek verder. (korte stilte).
Anna: Neen, toch niet. We zijn verder. Fjödor Petrow krijgt den kogel. Ik heb het den Czaar zelf geraden. Ik ben het, die hem laat neerschieten.
| |
| |
Iwaïlowski: Jij?
Anna knikt.
Iwaïlowski: (gespannen, heesch) En ... de Czaar? ...
Anna: En de Czaar .... Dan is het uit.
Iwaïlowski: Neen Anna. Dan begint het pas.
Anna: (verschrikt) Wat ... wat bedoel je?
Iwaïlowski: Je hebt gelijk, Anna, we zijn veel verder dan straks. Maar je vergist je, als je denkt, dat het uit is. Vergeet niet, dat je mijn zuster bent. Als jij je macht over den Czaar behouden wilt .... reken daar dan mee. Want als Alexander valt, begin ik! Goedendag. (af) Anna staat verstard. Dan loopt zij naar de deur. Ziet hem na in de antichambre. Gaat nerveus terug naar de schrijftafel.
Anna: Hij is gek! (ze staat even stil, staart voor zich uit. Haar oude zelfvertrouwen keert terug. Zij ziet in de richting van de antichambre. Dan met grooten nadruk) Het mág geen doodstraf worden ....
Nicolaas op met Wesemberg, door de deur in den achtergrond.
Nicolaas: We behoeven er niet lang over te praten; het geval is duidelijk.
Wesemberg: Volkomen duidelijk, Majesteit.
Nicolaas: U kunt de orders laten afgeven, ik wil persoonlijk antwoord hebben. Direct.
Wesemberg: (militair) Tot uw dienst, Majesteit.
Nicolaas: En kom dan dadelijk terug, Wesemberg, want ik heb u noodig. Ik wil aanwezig zijn bij de wachtparade. De garde treedt aan in de nieuwe uniform, er is den heelen nacht aan gewerkt. Blauwe jas met opgeslagen in rood en goud. Ik wil uw oordeel hooren. Dank u. En laat de commandant van de nieuwe wacht zich dadelijk melden, als hij komt.
Wesemberg: Tot uw orders, Majesteit.
Nicolaas: (loopt even heen en weer) Foei, Anjoeta, wat een ernstig gezicht.
Anna: (met een glimlach) Vergeef me, Nicolaas, ik dacht na.
| |
| |
Nicolaas: (neemt haar hand) Laat dat maar aan mij over, Anjoeta. Nee, nee ik wil dat jij vroolijk bent.
Anna: (lachende) Ben jij het dan ook?
Nicolaas: (laat haar los. Zakelijk) Zeker.
Anna: Ook .... nu je dien Petrow gezien hebt?
Nicolaas: (als voren) Waarom niet?
Anna: (nonchalant) Hij was niet zoo grappig, als ik dacht.
Nicolaas: Hij was heelemaal niet grappig. (korte stilte)
Anna: (zeer flink) Nicolaas; ik moetje wat zeggen. Ik heb een lang gesprek met mijn broer gehad. Boris kent den toestand beter dan wij en hij heeft me er van overtuigd, dat wij ongelijk hebben.
Nicolaas: (verrast) Hm?
Anna: Mijn advies was fout, Niekie. (nadrukkelijk) Vooral niet fusilleeren.
Nicolaas: (even verbaasd. Dan wantrouwend. Op zijn qui-vive) Niet fusilleeren? Waarom niet?
Anna: (in climax) Boris heeft het me straks precies uiteengezet. Het is winter, Niekie, het gouvernement is moeilijk te bereiken. Er zijn duizenden, die in Petrow gelooven. Ook onder de soldaten. Het garnizoen is absoluut onbetrouwbaar. En de kloosters zijn op zijn hand. De kerk, vergeet de kerk niet!
Nicolaas: Wat wil je daarmee zeggen?
Anna: (steeds levendiger) Dat je een martelaar van hem gaat maken. Er kan een opstand uitbreken, waarvan de gevolgen niet zijn te overzien! De soldaten zullen de partij kiezen van de bannelingen.
Nicolaas: (koppig) Dan stuur ik nieuwe troepen.
Anna: Midden in den winter? Nu alle wegen zijn dichtgesneeuwd? Dat kan immers niet. Je zult nog drie, vier maanden moeten wachten. God weet wat er in dien tijd gebeurd is. Dat kun je niet riskeeren; kijk om je heen, hier in Petersburg: de pamfletten, de geheime drukkerijen, de ontevredenheid, de stille ophitsingen. Rusland is een vat buskruit. Eén vonk is voldoende ...
Nicolaas: Zegt je broer dat allemaal?
| |
| |
Anna: Neen, dat zeg ik. Het broeit overal. Jij kunt niet zoo vurig naar nacht verlangen als die onruststokers, die zich onderdrukt voelen.
Nicolaas: (koel) Dat weet ik.
Anna: Geef ze geen kans, Nicolaas. ‘Geen martelaarschap’, dát zegt mijn broer.
Nicolaas: Wat wil hij dan?
Anna: (dicht bij hem) Niekie, Boris heeft een prachtig plan: ‘Petrow moet verklaren, dat hij niet Alexander is’. Dat is de eenig juiste oplossing. Hij moet toegeven, dat hij een bedrieger is. Allen, die in hem gelooven, zijn dan alleen nog maar ... belachelijk.
Nicolaas: Is dát de oplossing volgens je broer?
Anna: Ja. En ik ben het heelemaal met hem eens.
Nicolaas: Zal Petrow die verklaring willen geven?
Anna: Die boer? Laat hem omkoopen. Geef hem koeien, vee, - en land, véél land. Hij is een mysticus. Geef hem vrouwen. Geef hem drank.
Nicolaas: En als hij dat niet wil?
Anna: Hij moet willen. Er zijn nog andere manieren. Laat de derde afdeeling er voor zorgen. Die beschikt over de juiste middelen om een man alles te laten willen, wat hij niet wil. Enfin, dat laat ik aan jou over. (onstuimig) Wat zullen de heeren opkijken, als die ‘Czaar Alexander’ hen in den steek laat.
Nicolaas: Hahaha, wat een temperament .... (sluw) en wat een belangstelling voor die .... heeren.
Anna: Laat ze bukken, Nicolaas.
Nicolaas: (levendiger) Ja zeker. Maar niet als belachelijke idioten. Met de knoet zullen ze voelen, dat in Rusland geen Fjödor Petrow regeert, maar Nicolaas.
Anna: Voorzichtig, geen martelaren, geen doodstraf!
Nicolaas: Fjödor Petrow krijgt wat hem toekomt.
Anna: 't Is winter. Doe het niet. Nu niet. Geen opstand uitlokken.
Nicolaas: (in stijgende en toch beheerschte opwinding) Dat is het juiste woord, Anna, - uitlokken. Het broeit
| |
| |
immers overal? Nietwaar? Overal ontevredenheid, gisting, verzet? Voortreffelijk. Héél goed. Ze kunnen hem krijgen. Ze zullen 'm hebben: hun ‘opstand’. Een oproer daarginds, mijn laars er boven op .... en daarna zal het in heel Rusland stil zijn.
Anna: Dat maakt de haat nog maar grooter.
Nicolaas: Haat? Er wordt een streng onderzoek ingesteld naar de ware daders. Er zijn er die altijd de schuld kunnen dragen. Voor hén is de haat. Vergeet het ghetto niet. Mijn brave Joden zijn er ook nog. Nero had Christenen noodig voor den brand van Rome. Voor mijn brand heb ik mijn schuldigen. (Terné komt binnen Wat zegt u, waarde Terné? Wat doet u bij een brand?
Terné: (niet begrijpend) Water, Majesteit.
Nicolaas: Precies. U is een voorzichtig man, Terné. Hoe denkt u over Nero?
Terné: Majesteit, eh ... Nero was een tyran.
Nicolaas: Maar ónze tijd kan bij hém in de leer gaan.
Terné: Natuurlijk, Majesteit. Nero liet de Christenen voor de leeuwen werpen en ... eh ...
Nicolaas: En?
Terné: Nou Majesteit ... de Christenen zijn er nog en Nero is dood.
Nicolaas wendt zich geërgerd af.
Wesemberg: (militair op) Majesteit, de commandant heeft uw orders ontvangen.
Nicolaas: Goed. Ik dank u.
Wesemberg: Indien Uwe Majesteit mij veroorlooft ...
Nicolaas: Wat is er Wesemberg?
Wesemberg: Zou ik Uwe Majesteits aandacht mogen vestigen op het rapport uit den Kaukasus, dat zoojuist de kanselarij bereikt heeft?
Nicolaas: (levendig) Waar is dat rapport?
Wesemberg: Hier Majesteit. (hij wil het halen)
Nicolaas: (gaat naar de schrijftafel) Dank u. (gaat zitten, leest)
Pjotr komt op bij de deur. Terné gaat op hem toe.
| |
| |
Ze fluisteren.
Terné: Nom de tonnerre, waar heb jij gezeten?
Pjotr: (trotsch) Alles is keurig in orde, graaf. De sleden zijn ingespannen.
Terné: Uitspannen! ... Uitspannen, crême d'idiot!
Pjotr: Tot uw dienst, graaf. (stapt naar voren, luider) Majesteit ...
Nicolaas: (leest) Ja?
Pjotr: Excellentie Iwaïlowski verzoekt beleefd om een kort onderhoud, Majesteit?
Picolaas: Laat Zijne Excellentie binnenkomen. (leest)
Njotr: (bij de deur) Excellentie Iwaïlowski. (af)
Iwaïlowski: (bij de deur, militair) Majesteit.
Nicolaas: (leest, legt de papieren neer, ziet Wesemberg aan, staat op) Zoo ... dus de onderhandelingen zijn misgeloopen, Wesemberg ... (in grimmige climax) We zullen dat heidensche tuig laten voelen, dat we er zijn. Het commando in den Kaukasus wordt vervangen. Vanavond de chef van den generalen staf hier. Een nieuw offensief tegen den Iman.
Wesemberg: (zwak protesteerend) Majesteit ...
Nicolaas: Rusland zal z'n vijanden weten te vernietigen.
Wesemberg: (zacht) En Engeland, Majesteit? .... En Europa? ....
Nicolaas (onverbiddelijk) En Europa zal zwijgen. (hij gaat in de richting van Iwaïlowski. In innerlijke spanning) Komt u binnen, Excellentie. Het treft, dat u mij wat te zeggen hebt; ik heb ook wat te zeggen. U allen, heeren. U ook, mevrouw. (zij buigen) Het komt den laatsten tijd voor, dat men in mijn omgeving spreekt over ontevredenheid onder het volk, over gisting, over ... opstand. Men spreekt over muiterij in den Kaukasus, over verzet in Siberië. - Laten we voor eens en voor goed vaststellen, dat men ons daarmee niet intimideert. Het volk heeft niet de leiding. Tenminste niet zoolang er een leider is. En indien men zich tegen die leiding verzet, dan slaat u toe. En dan hebt u ráák te slaan.
| |
| |
Begrijpt u dat, Excellentie? Soldaten gebruikt men niet, om er mee te onderhandelen, maar om er salvo's mee te geven. Korte metten met rebellen.
Iwaïlowski: (rustig) Majesteit, in mijn gouvernement is geen salvo gevallen. Want er waren geen rebellen. Er waren alleen wanhopige onderdanen van Uwe Majesteit, die geen uitweg meer zagen, behalve dien eenen weg, die hun gewezen werd door een man, waarin ze allen geloofden. En nóg gelooven.
Nicolaas: Dan moest die man verdwijnen, Excellentie!
Iwaïlowski: Majesteit .... (zacht).
Nicolaas: U had raak moeten slaan, Excellentie.
Iwaïlowski: (luider) Majesteit!
Nicolaas: En nu u het niet gedaan hebt, zal ik het doen!
Pjotr: (geheel overstuur op, met een ruwen onderofficier. Zeer luid) Majesteit!!
Ordonnans: (salueert, dreunt een lesje op) Ordonnans van de hoofdwacht meldt: de arrestant Fjödor Petrow is zoojuist voor den muur van het kazerneplein gefusilleerd. (diepe stilte).
Iwaïlowski: (heesch) Ik verzoek Uwe Majesteit om ontslag.
Nicolaas: (verbaasd) Waarom? Wilt u als gouverneur de gevolgen niet op uw verantwoording nemen? (dreigend) Wat voor reden hebt u eigenlijk?
Iwaïlowski: (hardnekkig) Ik verzoek Uwe Majesteit om ontslag.
Een garde-officier verschijnt in de deuropening. Blauwe uniform met opslagen van rood en goud. Salueert.
Officier: Majesteit: Kapitein Sytin van de Keizerlijke garde meldt de nieuwe wacht.
Nicolaas: (militair) Dank u, kapitein. Ik kom. (hij gaat naar de schrijftafel, zet zijn muts op; tot Iwaïlowski, als bevel) Excellentie, ik weet nog niet, waarvoor u mij te spreken gevraagd hebt. Maar dit weet ik wel: de zaak Fjödor Petrow is afgedaan. Tot straks, over een uur verwacht ik u in deze kamer. (hij salueert voor Anna)
| |
| |
Mevrouw. Mijne heeren: - (als een bevel) Wachtparade.
Nicolaas loopt met rinkelende sporen de kamer uit. Allen volgen. Stem in de antichambre kondigt aan: Zijne Majesteit. Allen af behalve Anna, Terné en Iwaïlowski.
Anna: Daar had je ons bijna in Siberië gebracht, dwaas die je bent. Maar ik dank er voor om je daar nóg eens gezelschap te houden. (tot Terné, spottend) Mon cher ami: nú is het spel werkelijk verloren, geef nu je opdracht maar: Pjotr! ... (Pjotr keert terug)
Terné: (opgewonden) Pjotr! De koffers, de paarden, de sleden! Waarschuw Serge en Doenja en Walentin! We gaan! We vertrekken onmiddellijk.
Pjotr: (bij de deur van de antichambre) Alles is klaar, graaf.
Anna: (tot Iwaïlowski) Alles wat ik in weken heb opgebouwd, trap jij in één minuut in elkaar. Allemaal deden ze, wat ik wilde, alles ging goed. Totdat jij kwam. Jij! ... Goed, je krijgt je zin, Boris. Maar ik kan je er niet mee gelukwenschen.
Terné: (bij de deur) Kom Anna, we hebben geen minuut te verliezen.
Anna: Ja, ik ga mee. (ze gaat naar de deur)
Terné: En nu mag jij met mij mee, compris? Ik heb de leiding en als het me convenieert, kan ik jóú laten vallen. Voilà ma revanche.
Anna: Dwaasheid. Ik heb een koerierspas van de Fransche ambassade. (ze ziet zijn verbaasden blik, legt haar vinger op den mond) Fransche diplomaten zijn galant. Dit is nu mijn laatste zet: ik ben onschendbaar en als ik wil, laat ik jou uit de slee halen en reis ik alleen de grens over met jouw geld en jouw juweelen.
Terné: Anna, ik smeek je: dat meen je niet.
Anna: Neen, beste jongen. Jij mag met mij mee, hoor! Als ballast!
Terné: Bon Dieu, quelle femme! (af)
| |
| |
Iwaïlowski: (ernstig) Waar ga je heen, Anna?
Anna: Dat weet ik niet. Maar weg, de grenzen over, naar Weenen, naar Parijs, naar ergens, waar een mooie vrouw nog gewaardeerd wordt. Daarvoor bestaan geen grenzen. (verachtend) Adieu, Caesar triumphator, van mij zul je niet hooren: zij die sterven gaan, groeten u!
Iwaïlowski: Je vergist je, Anna. Je bent niet door mij overwonnen, maar door een doode.
Anna: Juist! Een doode. Nou weet je precies wat jou ook te wachten staat. Net als die andere droomer: tegen den muur!
Iwaïlowski: Misschien. En wat dan nog! Hij is gevallen. Maar achter hem sta ik. En achter mij staan allen die zich in dezen tijd van hoogmoed en heerschzucht zullen verzetten in naam van den geest.
Pjotr: Excellentie, Vadertje ..., ik heb mij niet vergist? ... Was die man niet Czaar Alexander?
Iwaïlowski: Ja, Pjotr, hij was het.
Anna: Hij was het niet!
Iwaïlowski: (sterk) Hij wás het, Anna. (als een mensch die boven een martelend probleem uitkomt) Maar wat doet het er nú nog toe, of hij het was of niet ... Hij is dood. Maar zijn wil leeft.
Anna: (medelijdend en verachtend tegelijk) En dien ga jij vervullen?
Iwaïlowski: (zeer zacht, zonder pathos) Het is een groote taak, die hij naliet. Een volk, dat blind is, moet zien. Een wereld, die onderdrukt is, moet vrij worden. En inplaats van het domme geweld ... vrijheid!
Anna: (spottend) En dat moet jij doen?
Iwaïlowski: (alsof hij groeit, zeer sterk) Ja. Dat moet ik doen. En honderden moeten het doen. En honderdduizenden moeten het doen. Het mag stormen over ons land en over Europa. Maar het móét gedaan worden.
Anna: (haalt spottend glimlachend, als excuseerend, haar schouders op) Ik zal dien storm niet afwachten. Kom Pjotr! - Adieu. (snel af)
| |
| |
Pjotr is eerst willoos Anna gevolgd, hij keert zich om, weifelt, gaat plotseling naar Iwailowski.
Pjotr: Vadertje - en u; - wat gaat u doen?
Iwaïlowski: Terug Pjotr, naar het volk. Net als hij. Maar niet hier. Ergens ... en als het daar niet kan: verder. En als het daar ook niet kan: vér weg. De grenzen over. Naar ergens, waar de waarheid nog gezegd kan worden. (met nadruk) Want voor de waarheid bestaan geen grenzen.
Pjotr: Neem mij mee, Vadertje ...
Buiten zet de gardemuziek een koraal in. Het doek valt.
(Vignet Charles Eyck)
|
|