De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Jan Vercammen Katalaanse ballade van de rode ridder Een eedle vrouw in haar kasteel (hoe mag het heten?) een eedle vrouw was in haar slot gezeten. Wijlen haar man, de ridder (dat ons God beware!) verscheen voor haar en stond haar aan te staren. Hij was gehuld in rode vlammen (o, die vrees!) Hoor wat hij tot zijn dame zei, zeer diep en hees: Zijt gij alleen hier in het slot de hele nacht? - O neen, de Heilige Maagd en Jezus-Kristus houden wacht. 't Is lang geleên, dat ik mijn lieve dochters kuste. - O Here God! laat toch uw lieve dochters rusten. Laat mij alleen de jongste dan aan 't harte prangen? - O God bewaar! haar zou een grote schrik bevangen! Zij zou me zeker mijn tormenten helpen dragen. - Gij hebt die wel verdiend, gij moet niet klagen. Dan wil ik weten waar de meiden zijn gevaren. - Die zijn hun oven trouw (o kon ik maar bedaren!) Betaal zoals het moet hun loon in zuiver goud. - Hoe kwaamt ge binnen hier? (o God, hoe koud!) Ik kwam doorheen het tralievenster binnen - Ge hebt het dan verwoest (God, wat beginnen!) [pagina 118] [p. 118] Ik heb het zelfs niet aangeraakt ge moet niet vrezen. - Wat is dat vuur uit u? het doet mij angstig wezen! Dat is het kwaad, dat eens mijn handen deden. - Ik hoor getrappel: o! wie komt daar aangereden? Het is mijn paard, dat wacht, ge moet niet schrikken. - Ik zal het haver dragen, zal 't mijn hand niet likken? Het eet geen haver of geen hooi, edele dame. - Wat eet het dan wel, zeg het mij? (o heilge Namen!) Het eet de zielen der verdoemden in de hel. - 't Is middernacht, het slaat al, hoor en tel. Het zwarte paard zal ver mij dragen door de wouden. - O God, hoe zal ik nog uw hitte wat verkouden? Geef mij uw blanke hand ten afscheid, eedle dame. - O neen, ze brandt, ga weg (en God behoede ons, amen.) Vorige Volgende