De Gemeenschap. Jaargang 12(1936)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] M. Mok Binnenhuisje Zij brengt het brood in witte handen binnen. De zon valt door het venster op haar kleed en ik zit neder en ik drink en eet en geef mij over aan haar groot beminnen. Zij schouwt op elke bete die ik doe; gevangen ben ik in dit net van zorgen. Laat mij alleen, dat het mij niet zal worgen. Ik heb je lief, maar liefde maakt zoo moe .... - Geef mij je hand, ik wil de weelde voelen door al mijn vezelen.... - Maar ik zit strak en zie de hand niet die de brooden brak en wil tot eindelooze rust bekoelen. Dit zwijgend wisselen van diepe woorden, haar minnen dat aan het moment zich klampt, het mijne dat tot vage droom verdampt - hoe vinden wij de zuivere accoorden? Nog giet de zon een feestglans door het raam, maar zij ziet stiller naar mijn kalm gebaren. Dan strijkt, nerveus, zij even langs heur haren en noemt, wat vreemd en aarzelend, mijn naam. Vorige Volgende