luik en de zeer beklemtoonde stijlen van het raam, recht en strak boven het hoofd van den jongen oprijzend, wordt opnieuw rust aan de voorstelling gegeven en de bezigheid van het ‘zitten’ versterkt. Die verticale stijlen zijn karakteristiek voor Koch: ze zullen, en nog brutaler recht en vlak naar boven loopend, in het schilderij ‘Anna’ terugkomen.
De factuur, voor zoover daaronder verstaan wordt de stofuitdrukking en de kleur, is in dit knapenportret nog fijner en meer verzorgd geworden dan weleer. Koch werkt zeer langzaam en zeer geduldig. Op deze zorgvuldigheid te smalen (gelijk men deed) is een teeken van domheid, want die zorgvuldigheid dient geen uiterlijke praal, maar schijnt een moeitevol en steeds zuiverder zich-bewust-maken van het innerlijke beeld. Het vrouweportret ‘Anna’, waarop ontzaglijk lang en ingespannen gewerkt is, waarvan de ‘staten’ op het laatst niet meer te tellen waren, dankt aan dezen trouwen arbeidszin details van een volkomenheid en een stille pracht, die volle bewondering verdienen. De bak met flesschen, de schelp, het vaasje, de fluweelen rok en vooral het vochtig-frissche, droomverloren, met groote liefde en overgave geschilderde gelaat, zij getuigen van een ongemeen talent en men rekent ze tot de belangrijkste peinture der nieuwe realisten.
Wat is echter het onbevredigende in dit groote schilderij, wat is het euvel dat, zij het minder manifest, ook in het knapenportret wordt ondervonden? Het is een gebrek, dat misschien tot de antiekste problemen van het schilderij en de eenvoudigste doorzichtkunde herleid kan worden - een van die dingen waaraan de vakman moet denken, en waaraan Koch, geduldig voortgaande op den weg der vervolmaking van zijn kunst, toevallig niet gedacht heeft. Het is het verkeerde bepalen van het gezichtspunt van den schilder. Hij heeft zich te dicht bij zijn sujet geplaatst en de epiek van zijn peinture is niet evenredig aan de visueele capaciteit van den