De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 844] [p. 844] M. Mok Ballade der arme Godslasteraars Kinderen, luistert, want dit is het lied der armen, die den hemel niet begeerden, en nachtwaarts gingen zij en wisten niet, dat hen de vlam der eeuwigheid verteerde. Daar ging de man en in zijn hand droeg hij het beeld van Onzen Heere, en maakte lachend het te schand en juichte, tot Mephisto's eere. En achter hem de zwarte stoet: hongeraars, kreupelen en zieken, geschondenen in vleesch en bloed, dragend hun zonden als relieken. Uitbundigen van oog en tong, kwijlend van vreugd om hun verderven. Nog eer de nachtegaal zijn jubel zong, zou hun ziek bloed de steenen verven. Voorop de man en in zijn hand droeg hij het beeld van Onzen Heere. Hoog stonden stammen aan den kant en langzaam ging de nacht regeeren. Dan kwamen zij tot aan den stroom, daar hing de lucht in paars vervloeien. En allen zongen: tot geen droom zal onze zondigheid ontbloeien. In roekeloos en wreed bespotten vernietigen wij het geweld, dat over lichamen, die rotten voor alle eeuwen scheen gesteld. [pagina 845] [p. 845] Gij, schoone aarde, wij verlaten Uw heerlijkheid niet voor den dood, want wij, die God haat, mogen haten Hem en Zijn metgezel, den dood .... Dan was er niets: een kort verstillen, een wereld, die gebeuren liet. Dan vingen boomen aan te trillen, dan zong de storm een driftig lied. Een vlaag liep haastig door de takken en keerde weer en sprak verderven. De leider liet zijn armen zakken, het beeld sloeg op den grond aan scherven. En bliksem deed de boomen kraken, en donder sprak zijn zware woorden, dat allen angstig zich verstaken en zwijgend het gericht aanhoorden. Aan stam en oever saamgedrongen heeft hen des Scheppers hand gebroken, ontrukte spraak den rauwen tongen, sloeg met verbrijzeling de knoken. Etter en bloed langs norsche steenen, gesteun uit vormelooze lijven. Dan stierven de geluiden henen en wilde slechts de stilte blijven. Totdat de regen hooge zangen langs land en wateren deed scheren. En in die melodie gevangen verspoelde hen van d'aard de Heere. In een herboren wereld hief de nachtegaal zijn jubelkreet, en ergens antwoordde zijn lief. Een wijs, die van geen sterven weet. [pagina 846] [p. 846] Dit is het lied, mijn kinderen, van de armen, die nachtwaarts gingen en geen hemel kenden. Bidt voor hen: dat God Zijn erbarmen van hen in eeuwigheid niet wende. (Vignet Judy v, Kessenich) Vorige Volgende