| |
| |
| |
Dr. Th. Schlichting Psychologische advent-gedachten
Reeds nu weten de meeste leerlingen van openbare H.B.S. en gymnasia vaak niet, wat Kerstmis is; en binnen niet langen tijd zal een derde gedeelte tot de helft van het Nederlandsche volk slechts nog van Christus weten, omdat de jaartelling naar Hem gemeten wordt. ‘God is marching on’ heeft President Roosevelt gezegd en inderdaad, de toon en de houding der christenen wordt moediger en - hoe vreemd - hoopvoller. Zonder twijfel is dit ook daaraan te danken, dat de moderne problemen over de menschenziel ruimte hebben gegeven voor de opname van het Christelijk geloof. Het tijdperk van de treffend zoo genoemde ‘zielkunde zonder ziel’ ligt nog heel kort achter ons. Ik ben daar op de Universiteit nog in opgevoed. Psychische factoren en psychogene invloeden werden der geneeskunde onwaardig geacht. Het scheen bijna zoo, alsof de psyche iets onzindelijks was vergeleken met de helderheid van de exacte waarneming. Het kon zelfs den schijn krijgen, alsof den patiënten kwalijk genomen werd, dat ook hun psyche meesprak. De toenmaals officieel in zwang zijnde associatie-psychologie beschouwde de ziel als een aantal associaties en reflexen, die door gewoonte waren ingesleten. Dat het de ziel is, die aan het leven een doel stelt, werd niet erkend.
Het begrip van de zielsziekten (neurosen) was dan ook allergeringst. Siegmund Freud ontdekt opnieuw schuld en zonde. Er bestaan geen strenger gesloten gezelschappen dan die van vakgeleerden. Het verhaal van den professor in de dierkunde, die in het bosch wandelend, een torretje zag loopen en onwillekeurig dacht ‘zeker uit het laboratorium weggeloopen’ is een komische
| |
| |
illustratie van het feit, dat schuld en zonde werkelijk voor de psychologen opnieuw ontdekt moesten worden. Kennis is macht. Wie de zonde kent, heeft de zonde overwonnen, Dit was althans het begeeren der psychologen. Wat de lectuur der psychologische en vooral der psycho-analytische werken zoo afstootend maakt, is de verwaten houding van den schrijver, die zoo juist de infame, naïeve, ellendige natuur van 's menschen ziel heeft blootgelegd, maar zich zelf daarboven uit waant, omdat hij deze ‘doorziet’. De lezers volgen den schrijver na. Juist gelijk Woutertje Pieterse, die op school dierkunde geleerd heeft en thuis meteen tegen de buurvrouw zegt ‘Juffrouw Lap, U is een zoogdier’, en zich zelf natuurlijk tegelijk boven het zoogdier verheven acht. In werkelijkheid is dit een illustratie van het vermogen van den menschelijken geest, om door het begrip van het eindige, tot het begrip van het oneindige op te stijgen, en reeds daardoor aan het oneindige deel te hebben. Maar deze opstijging is consequent verboden aan hen, die juist uitdrukkelijk wenschen te bevestigen, dat de mensch niets anders is dan eindig, zooals Woutertje Pieterse en Siegmund Freud.
Freud zelf zou niet toegeven, dat hij schuld en zonde ontdekt heeft: hij zegt ontdekt te hebben het conflict tusschen driften en conventioneele moraal. Freud leefde in Weenen en de Weensche moraal was inderdaad conventioneel. Freud heeft de holheid van deze schitterende en oppervlakkige maatschappij blootgelegd. Hij zet uiteen, dat wat liefde genoemd werd, slechts wellust, libido is.
Als de liefde blind genoemd mag worden, is de haat helderziend. Freud heeft veel gezien en zoo ongunstig mogelijk uitgelegd; hij heeft problemen geopend, die vroeger bedekt waren door leuze en conventie. Na hem raakte de leer, dat de ziel een kalme, doode machine was, uit de mode.
Adler heeft de hoogmoed ontdekt. Hij is veel vrijer
| |
| |
van materialistische vooroordeelen dan Freud, en zijn leer is daarom ook met veel meer succes in de psychiatrie toegepast. Hij ontdekt, dat de mensch naar macht streeft; dat deze machtshonger een blinde drang is, die bij mislukking, den mensch ziek maakt. Hij heeft aangetoond, hoe achter allerlei gevels van hysterie, van machteloosheid, van lijdelijk verzet, aan martelaarshouding en wat al voor maskers de mensch te voorschijn kan tooveren, de machtshonger, de heerschzucht schuil gaat.
Maar waar is de verlossing? In vele gevallen is het immers gevaarlijk, den mensch zijn gansche ellende bloot te leggen, wanneer men hem niet tegelijk een weg tot verlossing aanwijst. Bij Freud, een echten Joodschen rationalist, is de voornaamste weg tot verlossing het inzicht in den eigen toestand, een enkele maal ook het ‘afreageeren’, de involging der driften. Maar de driften, zooals hij ze opvat, zijn bijna steeds van een crimineelen aard en daardoor blijft het inzicht bijna steeds de eenige verlossing. Geen wonder dan, dat de genezingen door dit inzicht, zonder ware verlossing, uiterst zeldzaam zijn. Adler komt dichter tot een verlossing, door den nadruk dien hij legt op het geluk, dat gebracht wordt door natuurlijke sociale banden van aanhankelijkheid en liefde. Maar deze liefde is eigenlijk toch ook maar een sociale band. Künkel heeft dit ruimschoots uitgewerkt en ziet de geestelijke gezondheid uitsluitend sociaal. Goede sociale verhoudingen aan het individu zijn hem een teeken van goede geestelijke gezondheid. Hij nadert hier het begrip van het grootste christelijke gebod de naastenliefde, maar bereikt het niet. De mensch gaat teveel op, in zijn gedachtengang, in de sociale verhoudingen; absolute waarde bestaat niet. Daarom is een behandeling volgens Künkel voor enkele personen, die in een paedagogisch zeer wijs en zeer welwillend milieu gebracht kunnen worden, heilzaam gebleken; maar of de mensch, wiens zielediepten eenmaal door het lijden
| |
| |
zijn opgewoeld, tevreden zal zijn met aangename sociale verhoudingen, is zeer te betwijfelen. In 't algemeen is hij dit zeker niet.
Het probleem van het lijden schuilt achter al deze psychologieën, maar om hierop een ook maar eenigszins bevredigend antwoord te geven, zijn zij niet in staat. Dit is van oudsher het vraagstuk, waarop slechts de godsdienst een antwoord geeft.
Dit nu heeft twee merkwaardige gevolgen. Ten eerste blijven deze psychologieën, die immers alle over het lijden handelen, maar de diepere oorzaak van het lijden niet kennen, daardoor steeds min of meer oppervlakkig en profaan, ver van de goddelijke wijsheid en dus pedant. Het tweede gevolg is, dat zij, geen hoogere oorzaak erkennende en te verstandig zijnde om het lijden van het individu eenvoudig aan ‘de menschen’ of aan ‘de maatschappij’ te wijten, er noodzakelijk toe komen, om de schuld van het lijden van den individueelen mensch aan hem zelf te wijten. Zoo wordt de psychologie wreed. In vergelijking daarmee zijn de aanhangers van de leer, dat alles op erfelijken aanleg steunt, mild en zachtmoedig - zou men meenen, maar zij komen er allicht toe, den mensch aan de maatschappij op te offeren. De wreedheid der psychologen komt ook voort uit hun begrijpelijke zucht, om den individueelen mensch geheel en al te doorgronden. Dit is slechts mogelijk, als het zieleleven van den mensch één consequent geheel is: immers dan eerst is het begrijpelijk. De psychologen, doorredeneerende op de kwaadaardige trekken in het karakter van het individu, concludeeren dan tot zijn totale bedorvenheid. Maar de mensch is niet consequent, althans de meerderheid niet. Ook gaan sommige ondeugden, volgens St. Thomas, niet met elkaar samen. Het goede en kwade liggen dikwijls grillig door elkaar. De domme - niet de dwaze - liefde van een moeder bereikt in den regel meer dan het inzicht van een kouden psycholoog.
| |
| |
Toch is er in het goede zoowel als in het kwade een neiging tot consequentie. Beide zijn imperialistisch; omdat beide een alomvattende idee zijn; als de idee van het goede gewild en ingezien wordt, worden ook de consequenties van het goede - langzamerhand of vlug, al naar de snelheid van de geestelijke rijping, die zich in den tijd, d.i. het proces van de levenservaring voltrekt - gewild en ingezien. En evenzoo met het kwade.
De niet-geloovige wereld heeft met gretigheid al deze psychologieën verslonden. Veel verwatenheid is daarvan het gevolg geweest, maar het goede resultaat is grooter en ook van meer belang. Het begrip van schuld, van zonde, van hoogmoed, en van eenzaamheid, het begrip ook van verlossing is daardoor - zij het meestal in andere uitdrukkingen - weer levendig voor den geest gekomen, en houdt tallooze menschen intensief bezig. Het is de taak van de christelijke wetenschap, om deze psychologische vondsten en ontdekkingen te verwerken en dienstbaar te maken aan het beter begrip van den godsdienst, zooals St. Augustinus het Neo-Platonisme en Albertus Magnus en St. Thomas van Aquino de wijsbegeerte van Aristoteles hebben verwerkt en doordeesemd met Christendom. De herdenking van de geboorte van Christus zet al deze problemen in een helder licht. Door Christus' komst is allereerst de macht van het kwade gebroken: de angst van den modernen mensch voor zichzelf, de vrees het kwade niet te kunnen overwinnen, is hiermee verdreven. Dat is de verlossing, en wel de verlossing van de zonde, van het kwaad. Dat immers is de demon, die den mensch angstig maakt, vooral den dieper voelenden mensch. Door de komst van Christus is de mensch in werkelijkheid verzoend met God. Maar ook de verlossing uit veel lijden komt uit Christus' geboorte; en wel van dat lijden, dat uit de zonde voortkomt. Tegelijk met de zonde verdwijnt veel lijden, maar ook het lijden, dat uit de zonde voortkomt, wordt
| |
| |
bijna een vreugde, omdat het samensmelt met de vreugde over Christus' verlossing.
De verlossing van de zonde is belangrijker dan de verlossing uit het lijden: op het eerste gezicht moge dit een paradox schijnen, maar iedereen zal bemerkt hebben, dat diep, waarachtig lijden beter voor den mensch te dragen is dan valsche vreugde.
De verlossing door Christus' geboorte veronderstelt een erkenning, dat de verlossing noodig is.
Dit nu wordt bijna algemeen erkend, zoowel in de psychologie van Freud, Adler, Künkel als in de psychologie van het Germanendom, van het bloed; maar niet wordt erkend, dat de verlossing mogelijk is. Want al deze leeringen, die het kwaad hebben erkend, en het gezien hebben hetzij in de libido, hetzij in de hoogmoed hetzij in het egoïsme, hetzij in het niet-Germaansch zijn, zij zijn alle, de een meer, de ander minder, geschrokken en verstard door de macht van het kwade. Vooral bij Freud, en bij de Germanen is dit zeer sterk: het zijn manichaeën; het kwade is voor hen even wezenlijk en even sterk als het goede. Daar is het keerpunt. Ook de braafste stoïcijnen waren somber en plechtig.
‘Verschenen is de welwillendheid en de menschelijkheid van den Verlosser’. Het christelijk hart laat in deze dagen aan het gevoel den vrijen loop. Zeer natuurlijk en eenvoudig richt het zich van de eigen verlossing naar de menschwording van God. Want ja, dat is eigenlijk, waarnaar de volkeren verlangd hebben: de menschwording van God. Daardoor immers krijgt de mensch zijn volle denkbare waardigheid en zijn volle vrijheid. Want het is waar, dat de menschen geschrokken zijn van de duistere en gapende afgronden der ziel, die hun door de moderne psychologen werden getoond; maar onbegrijpelijk voor dezen is de kalmte en vreugde, waarmee de verloste mensch door het leven gaat.
Met Christus' geboorte komt de ware gemeenschapsgeest onder de menschen, omdat nu de sociale ver- | |
| |
houdingen niet meer beheerscht worden door conventie en comfort eenerzijds, door den plicht anderzijds, maar door het besef, allen gelijkelijk door Christus te zijn verlost.
Met Christus' geboorte komt ook de vreezeloosheid, omdat het kwaad overwonnen is.
Maar boven alles komt door de menschwording de verheffing van den mensch tot stand, waardoor het hem gemakkelijk valt, uit Christus' genade te leven met die mengeling van lichtheid en gespannen aandacht op God, die het kenmerk zijn van den mensch van goeden wil, wien op het kerstfeest de vrede beloofd is.
(Vignet Leo Gestel)
|
|