| |
| |
| |
Kroniek
Politiek
Na den vierden Dinsdag van September.
De regeerings-verklaring van het ‘nieuwe’ kabinet-Colijn en de reactie hierop door de verschillende fractie-leiders stellen in scherper vorm dan voorheen de vraag aan de orde, welke positie de Roomsch-Katholieke Staatspartij inneemt in het hedendaagsche vaderlandsche leven.
Op zeer uiteenloopende wijze werd die vraag beantwoord. Kwam de ‘nieuwe’ minister-president in belangrijke punten tegemoet aan de Roomsche eischen van 23 Juli, zoodat het den katholieken fractie-leider niet al te moeilijk viel, zijn vergissing te excuseeren als een trots alles heilzame ‘ervaring’, de heer Albarda schetste de situatie der katholieke staatspartij in een vergelijking met den machteloozen Samson, toen diens haren door Dalila in overleg met de Philistijnen gekort waren, en hij sprak dan ook over de roomsche kamerleden als over de ‘politieke gevangenen’ van de regeering, die in een onhandig avontuur hun bewegingsvrijheid verloren. Dominee Kersten integendeel zag in het resultaat der ongewone politiek van 23 Juli een machtsvermeerdering voor de Roomschen en laakte niet zoetjes de vriendelijkheid des heeren Colijn, zoomede het landsbelangkwetsende feit, dat een protestantsch minister een katholieke mis had bijgewoond. Hij ziet, meer dan billijk is, altijd Rome op den achtergrond, de heer Albarda daarentegen bekijkt de gebeurtenissen met scherper nuchterheid en ziet op den achtergrond het welzijn van Nederland, eenigermate, of sterk, gekleurd door den wenschdroom, dien hij als leider der socialisten koestert. De bladen zijn in de beoordeeling van de positie der katholieke kamerfractie niet minder verdeeld. Het spreekt vanzelf, dat er verschil is tusschen de katholieke pers, die met prof. Aalberse de geste van 23 Juli als een - min of meer betreurenswaardige, doch uitgelokte - noodzakelijkheid behandelt, de nationalistische en protestantsche pers, die in het incident een onverantwoorde greep naar de macht ziet, en de sociaal-democratische organen, die vooral de verloren kans op een Roomsch-roode aaneensluiting
tegen alle fascistische dreiging bejammeren, hetzij rechtstreeks, hetzij als ondertoon der beoordeeling.
| |
| |
Tusschen al dit geharrewar wordt een onafhankelijk oordeel ongunstig belemmerd door den weinig fleurigen stand van 's lands financiën. Het is duidelijk, dat de monetaire politiek den actueelen toestand krachtig beheerscht, en juist nu het bankwezen een weinig gecontroleerde hegemonie uitoefent over het handels- en nijverheidsleven, nu een kwijnende landbouw, een terende scheepvaart, een met stilstand bedreigde industrie, een bijna doodsche nering, een ten uiterste gekorte ambtenaren- en intellectueelenstand, een verarmde burgerij, een schielijk tot het proletariaat hervallende arbeidersklasse en een onrustbarend getal werkloozen overal het staatsbestuur bemoeilijken, is de idee, welke men heeft over de financiering van dieper ingrijpend belang dan eenige andere gedachte, die in normale tijden het onderscheid der partijen versterkt.
De heeren Aalberse en Albarda zijn beiden op dit oogenblik persoonlijke tegenstanders van devaluatie. Zij vertegenwoordigen in dit opzicht echter niet de mentaliteit van hun gansche partij. Er bestaan aanzienlijke katholieke en sociaal-democratische devaluïsten. Het schijnt soms, dat de tijd rijp is voor een nieuwe politieke groepsvorming op andere dan religieus- of sociaal-confessioneele grondslagen.
Zulk een schijn beantwoordt aan een ernstige werkelijkheid. De innerlijke tweespalt in de katholieke staatspartij en de geleidelijke voortgegane dochtervorming door de marxistische ideologie, doen de vraag rijzen, of er eigenlijk nog wel een ‘Roomsche politiek’ bestaat en of de S.D.A.P. nog wel een ‘revolutionnaire partij’ is. Beide groepen laken met vrijwel gelijke scherpte de rechtsche en de linksche demagogie.
Het godsdienstig beginsel der katholieke kerk verzoent zich zoowel met een redelijk nationalisme als met een breed internationalisme; het verdraagt een sociaal radicalisme zoowel als een meer conservatieve opvatting van het maatschappelijk bestel, indien slechts de verzekering geboden wordt, dat, de vrijheid van godsdienst en geweten ongerept blijvende, de geesten niet worden aangetast door een materialistische wereldbeschouwing, ze weze dan gegrond op de Duitsche theorie van den klassenstrijd of op de Duitsche theorie van den rassenstrijd. Beide theorieën: het materialisme van rechts en het materialisme van links, zal de katholiek bestrijden als onoverkomelijke hindernissen voor den opbloei der cultuur. Deze strijd verantwoordt in onze dagen hoofdzakelijk de afzonderlijke politieke organisatie van de Nederlandsche katholieken en verbindt, trots alle verschillen, Van Poll met Van Wijnbergen, om twee van de vele uitersten te noemen.
De breedte van dien grondslag wordt ten slotte niet afgemeten
| |
| |
door de katholieke staatslieden, maar door hun principieele tegenstanders. Dit is de reden, waarom van een katholiek politiek enthousiasme in Nederland, trots alle krantengeschrijf, totaal niets gevoeld wordt. Het organisatieleven door de economische crisis teneergedrukt, wekt geen verdere geestdrift dan voor onmiddellijk grijpbare belangen.
De moedeloosheid, die uit dit gebrek aan geestdriftwekkende positiviteit natuurlijk volgt, kan men overal waarnemen, maar zij plaagt in het bijzonder de jongere katholieken van dezen tijd.
In grooten getale ziet men vooral de mannelijke jeugd sympathie betuigen met een rechtsch radicalisme, dat door een algemeen christelijk godsdienstig tintje verdoezeld werd tot ‘aanvaardbaar, ook voor onvolwassenen’. De actie der jonge katholieken in deze groepeeringen mist echter elke specifiek katholieke bezieling en draagt het vage karakter - of de duidelijke karakterloosheid - van nadoenerij.
Looze voorwending van vurigheid en drukdoende distinctiegeschillen met de N.S.B., tweedehandsche Jodenhaat en goedkoop bankierszoontjes-nationalisme zullen inmiddels de katholieke volksziel niet beveiligen tegen de overrompeling door een bruut en onchristelijk leuzen-geloof. De naloopers en nadoeners en naschreeuwers hebben al met zooveel compromissen aan een duistere toekomst hun beter verleden verloochend en al zoo walgelijk geschipperd om hun tegenwoordige ‘felheid’ in overeenstemming te brengen met hun tegenovergesteld geschreeuw van eenige jaren geleden, dat ook een werkelijk nationale beweging van deze lieden niet veel beginselvastheid behoeft te verwachten.
Een sterke katholieke isolementspolitiek tusschen nationalisme en communisme zal de rechten van de Roomsche Nederlanders moeten handhaven zonder coalitie-geschipper met rood of met zwart. Zulke politiek kan haar bezielend beginsel niet vinden bij algemeene en luide leuzen. Dit beginsel wordt haar aangewezen door de geschiedenis des vaderlands en door de eischen van de rechtvaardigheid. Ze zal moeten aanzien, dat het getal, waarop de R.K.S.P. steeds een overgroot vertrouwen aan den dag legde, geleidelijk inkrimpt, en dat de hardste schreeuwers dus elders een klankbord gaan zoeken. Ze zal misschien binnen korten tijd de politiek eener minderheid moeten zijn, wellicht de politiek eener verdrukte minderheid. Ze hebbe in dit geval den moed en verwerve de innerlijke kracht, zich niet te laten misleiden door de bekoring van een grootheid, die compromissen vraagt, waarbij het katholieke zelfstandigheidsbesef in Nederland vervaagd wordt. Te strijden voor de bevestiging en versterking van dit noodzakelijke besef is de taak van den jongen katholiek onzer dagen. Alle zijde- | |
| |
lings lonken naar mogelijke machthebbers van de toekomst schaadt aan de eigen overtuiging en vermindert de geestelijke weerbaarheid.
R.D.G.
| |
Film
De Cineac.
Het theater van de toekomst.
Op 2 Juli 1931 werd te Parijs het eerste Cineac-theater geopend en daarmede had een merkwaardig en belangrijk instituut in Europa zijn deuren opengesteld. De elf theaters die tot begin Juli 1935 tezamen het Cineac-principe volgden, trokken alleen over de eerste zes maanden van dit jaar drie millioen en één-honderdduizend bezoekers, terwijl met het ingaan van den herfst in Den Haag de twaalfde ‘Cineac’ geopend werd. Dit ter informatie: het gaat de nieuwe instelling goed. Waarop is dit succes gegrond, waarop is trouwens het heele Cineacbeginsel gebaseerd?
Het dagelijksche wereldnieuws vormt de hoofdschotel van het programma, dat per week geheel vernieuwd wordt, maar daarenboven onophoudelijk aangevuld met wat men op dit terrein zelfs nog actualiteiten kan noemen. Dat is kost voor den kijklust en secundair: voor de nieuwsgierigheid en sensatie-zucht der menigte. Naast dit journaal-zonder-eind vertoont men er teekenfilms, met geen ander doeleinde dan om het amusement van zijn bezoekers te verzorgen, terwijl ten derde en met mate de documentaire film gedraaid wordt, uit opvoedkundig oogpunt en ongetwijfeld met cultureele bedoelingen. Dit samenstel van films draait men den geheelen dag door, 's morgens om tien uur begint de voorstelling, na ongeveer een uur is het programma afgewerkt en kan een nieuwe groep toeschouwers de zaal vullen, alles voor een miniemen prijs en zonder eenig rangs-verschil, tot middernacht toe.
Men heeft de Cineac het theater van de film-journalistiek genoemd, niet onwaarschijnlijk om er mee aan te duiden, dat het ‘maar’ van journalistisch belang is. Doch in dien titel zit meteen iets, dat verder wijst dan tot het banaal-actueele, al zal de naamgever dat wel niet bedoeld hebben. Film-journalistiek immers kan de journalistiek der toekomst zijn, in samenwerking met de radio, met andere technische hulpkrachten. Zij zal de krant niet verdringen, omdat het theater in geen enkel opzicht de huiskamer vervangen kan en de krant veilig is, zoolang er maar huiskamers bestaan. Maar om dezen voor de hand liggenden uitgroei van de
| |
| |
journalistiek tot een filmdienst van den eersten rang, komt de Cineac reeds volle belangstelling tee.
Toch is dit niet de reden, waarom ik boven deze kroniek de Cineac uitriep tot het theater van de toekomst. Want ook de gewone bioscoop zou met haar middelen in staat zijn, zich dienstbaar te maken voor de film-journalistiek; zij heeft immers het grootste gedeelte van haar voorprogramma sedert lang ingericht als journaal-in-de-perfectie. Het theater van de toekomst kan de Cineac worden, door haar negatie van de speelfilm. De aanleiding om over de Cineac een kroniek te schrijven was mij zeer welkom; er is bij den aanvang van dit nieuwe filmseizoen weder reden te over om vast te stellen dat het met de speelfilm niet gaat, zoolang men iets wil beweren over filmkunst. Men ga de opsomming na: Joseph Schmidt en Jan Kiepura geven nog steeds den toon aan op 't witte doek (de valsche beeldspraak zegt hier alles), voorts hebben we de noodige historische drama's, mythologische drama's en eenigen gekuischten humbug uit Amerika. Was er behalve van de films in deze kroniek behandeld, vorig jaar nog iets te zeggen over ‘It happened one night’ en ‘Lady for a day’ van den regisseur Frank Capra, thans zitten we weer midden in de snert. De ‘Kribbebijter’ teekent nog steeds de betreurenswaardige misvattingen van de Hollandsche celluloid-verknoeiers, men is er wat minder slordig met de photografie en de montage geweest, maar dat werd dan ook tijd en heeft nog niets met filmkunst te. maken. Van Russische zijde werd een klad geworpen op den goeden naam der Sowjet-films door de vertooning van ‘De heele wereld lacht’, na een onbeteekenend aardig begin een prul van een ding. Zoo kan men verder gaan en dat in het veertigste jaar, het jubeljaar van de filmerij!
Om ooit te kunnen vorderen naar het doel, zal de filmkunst verlost moeten worden van de technische en financieele condities, die de bioscoop en de groot-studio stellen. En daarom dient men eens te letten op de mogelijkheden, die de Cineac biedt voor de avant-garde, voor het kunstzinnig publiek daarenboven.
De drie elementen, waarop deze theaters zijn afgesteld: kijklust, amusement en ontwikkeling van 't publiek, zijn geen andere dan welke in de dure bioscoop gelden. Maar alles wat de kwestie moeilijk maakt voor den superieuren filmer, voor den cinéast, is bij de Cineac vermeden! Hier geen groote speelfilms, die onmatige eischen stellen aan de concretiseering van elken poëtischen droom! Hier geen vraag naar rendabiliteit: het theater draait op de journaals! Hier reeds aangewezen door de opneming in de programma's, wat in toenemende mate de artistieke film zal zijn: de teekenfilm, het ideale middel tot uitbeelding van elke dichterlijke vondst.
| |
| |
Want alle vragen omtrent den waarde-factor van montage, spelers of regie vallen weg bij den eenigen toets, die een film heeft te doorstaan om kunstwerk te heeten: een vraag besloten in de essentieele betrekking waarin de maker staat tot zijn materiaal en tot de mate zijner phantasie, waarmee hij dit materiaal weet te bewerken.
Uiteraard staat de Cineac aan haar begin. Men kan nog niet bevestigen uit de practijk, wat zich in haar aanzijn laat vermoeden. Doch onmiskenbaar zijn de gegevens, waarmee hierboven haar mogelijkheden omschreven werden.
Zij kan bij de gratie van den filmkunstenaar de plaats worden, waar de filmkunst in juiste proporties en ongeschonden op kan bloeien. Twee dingen zijn hierbij opmerkelijk: de donkere tijd van de ‘groote’ alias ‘speel’-film is, wanneer de Cineac wil, voorbij voor den filmkunstenaar, al zal hij wel nooit in kleiner formaat dan de teekenfilm behoeven te werken. Voorts: het theater als bedrijf zal geheel gewijzigd worden. Mogelijk blijft het abattoir van den goeden smaak: de huidige bioscoop, bestaan om er bruiloften en partijen te geven, opgeluisterd met de producten van beeld en lied, zooals wij die heden tot tergens toe moeten aangapen en aanhooren. Het theater van de toekomst: de Cineac, waarin men inloopt met de zekerheid er iets goeds te zullen zien tusschen de bedrijven van berichtendienst en onderricht door, zal domineerend worden. Van zijdelingsch belang is hier tenslotte een opmerking die het tooneel en den schouwburg aangaat. Het ware dwaasheid te denken, dat daarvoor iets te verwachten is van een voortzetting der huidige practijk; men zal hebben te sluiten al wat in dit opzicht theater heet. Naar buiten met het tooneel; plein en land op in directe aanpassing met het publiek, zooals de Vlamingen dat nog verstaan.
Daarom onderscheidde ik voor het toekomstige theater-bedrijf de Cineac niet als ‘film’-theater. Het kan het eenige ware theater in stad en lande worden; nogmaals: bij de gratie van den filmkunstenaar!
A.J.D. VAN OOSTEN.
| |
Geestesleven
Drs. Th.J. Platenburg. Wijsbegeerte. Deel I. Denkleer. Paul Brand. Hilversum 1935.
Met veel genoegen hebben wij dit eerste deel gelezen. Wanneer men door jarenlang onderricht in de wijsbegeerte de handboeken
| |
| |
zo wat ‘door’ heeft, is men niet licht bevredigd door een nieuw. Maar deze ‘Denkleer’ is beter dan Beysens, begrijpelijker dan Doodkorte, en uitvoeriger dan het te beknopte (en te dure!) handleidinkje van Pater ten Have. En wie deze drie kent, zal toegeven, dat hier zeer uitbundig geprezen wordt!
Met lof alleen is evenwel niemand en niets gebaat. Ook dit werk doet zo duidelijk gevoelen, dat de Nederlandse terminologie nog moet worden geschapen. Heel veel wordt eerst duidelijk, nadat de termen in 't Latijn of Grieks zijn terugvertaald. Dat is al heel erg. Maar erger is een verkeerde vertaling. Prof. Sassen vond (in een bespreking voor de Msb.) de term ‘meerzinnig-algemeen’ voor analoog minder gelukkig. Waarschijnlijk is dit uit welwillendheid, beleefdheid en meer van die burgerlijke deugden zo zacht gezegd. Woorden immers kunnen dubbelzinnig en meerzinnig zijn, maar niet de begrippen. Dat schrijver dit klaar inziet, blijkt uit de noot op bl. 41. Maar dan gebruike hij ook die verkeerde vertaling niet: door ‘evenredig’ bijv. wordt letterlijker en juister vertaald. Bezwaren heb ik ook tegen de vertaling ‘vage oordeelen’ (63) voor judicia particularia, en tegen ‘gebeurlijk’ voor ‘contingens’ (65 vlgd.). Beter is Hoogveld's vertaling ‘feitelik’. Want de uitleg van schrijver op bl. 66-67 is zeer te betwijfelen. Contingens is wat (feitelijk) is, maar ook niet kan zijn, tegenover possibile wat niet is, maar zijn kan.
Nog ernstiger bezwaar rijst tegen de dogmatische betoogtrant hier en daar, bijzonder op bl. 47 onderaan. ‘Het wezen nu is de oorzaak van iets. Dus enz.’ Rabelais zou zeggen: Ergo gluc. (of: met lijm vangt men vogeltjes). Inderdaad, willen wij de neoscholastiek weer niet binnenkort aan gerechtigde spotlust blootgesteld zien, dan moet zulk een dogmatisme onverbiddelijk worden ‘doodgekort.’ Want wie bovenstaande zin, waaruit zo dapper twee conclusies worden getrokken, niet onmiddellijk inziet, is nog geen imbecil; en zelfs wie het waagt die stelling te ontkennen, zal nog geen ‘vermoedens van geesteskrankheid’ opwekken.(7).
Nog een paar kleinigheden: per ongeluk is de wet: ‘Nil sequitur’ terechtgekomen op bl. 77 onder d in plaats van bl. 78 onder e. Ook is het niet gewenst om de wijsbegeerte van de wiskunde, van de stof en van het leven respectievelijk aan te duiden met mathematica, physica en biologie (115/6). Maar opdat de achterblijvende indruk niet ongunstig zij, leze men nog eens Da Capo tot het einde der eerste alinea.
Hoeven.
Dr. C. VAN OOSTERHOUT. |
|