De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 709] [p. 709] Herman Hutte Zon in de trein Hij moest een lichte klank hebben in zijn naam; Blond, en blauwe ogen, zat hij, klein en stil, vóór mij aan het raam zacht wiegende, in de electrische trein. Hij heeft mij zijn dromen ingefluisterd, en stil heb ik naar zijn ogen geluisterd: Hij kon het immers misschien nog weten, wat bijna alle grote kinderen hebben vergeten. ‘De zon ligt als een tafelkleed over 't veld, - zó hel en vrolijk - helemaal licht word ik van binnen.’ - Ik heb hem niet verteld dat zich het donkere in hem nog niet had opgericht. - ‘Alles is blauw en wit. - Ik weet niet waarom het mooi is, al dat witte, het stort overal heen. - Misschien is dat een beetje dom, maar het is, of ik er helemaal helder van word.’ Hij kwam niet vérder; hij kon niet filosoferen; Och, voor een kleine jongen is het genoeg, te constateren. - Hij moest iets van Christus hebben in zijn naam, zo stil en helder zat hij daar aan 't raam. Vorige Volgende