De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 702] [p. 702] Pierre Kemp Kleine gedichten Geruisch De wind is een ding en de bladeren zijn een ander. Ze ruischen onderling al lang samen met elkander. Ik sta daarbij en luister mij niet moe. Soms schijnt me alles vaag, soms alles klaar. En als ik even mijn hoed af doe, is muziek een beweging door het haar. Slagersknecht Een jongeling rijdt op een fiets en zingt iets van bekende melodieën in den wind, die koud en strak dringt zijn dunne broek om zijn jonge knieën. De boomen moeten wel vol vanen staan om in zulk een weer op een fiets te zingen. Na de vlaag De wind gierde het door de takken en wie iets zeggen wil, voelt zijn tong heel zachtjes zakken en vindt het plotseling zoo stil, dat hij een traag gefluit gaat maken om uit de vilten sfeer te raken. [pagina 703] [p. 703] Nacht Alles staat in den nacht, boomen en huizen in de rij en waar ik altijd zoo gaarne op wacht is al voorbij. Een zwarte kat doemt even op om de gedaanten van haar oogen. Heeft ze nog altijd dien kattenkop? Avond Als een doode onder de dooden en één bloem daarop in het gras staat het licht op donkerende zoden met een ligschijn van glas. De landen zijn nog zoo grijs en koud en het Angelus is al zoo oud. Stadsgezicht De stad is vol wielen en hoeken. De huizen vol ramen en zoeken - de menschen gaan heen en weer. De menschen zijn vol mannen en vrouwen en om den hoek van gebouwen kijkt een dame in een heer. Vorige Volgende