De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 679] [p. 679] A.J.D. van Oosten Drieschouw over de zee I. Windkracht 8 Men zie dit klotsend water heden door zand en klei grijs-geel gekleurd: hier passen geen diepzinnigheden bij wat er wezenlijk gebeurt, nu 't hard geweld der najaarsstormen de wateren in dit keteldal waar zij vanouds de Noordzee vormen te hoop drijft tot een heksenbal. Het is een mengeling van stroomen al tusschen pool en evenaar, die hierdoor in beweging komen onder dit vliegende gevaar geslagen op de platte stranden van dit hardnekkige gewest waar slechts in wrakhout kan belanden van schip in nood de magere rest. Dit alles zou niet ernstig wezen stond hier geringer overmacht, er valt geen ondergang te vreezen bij minder drift dan windkracht acht; maar in den vloed, tot onze leering viel meer dan één oud dorp tot puin na 't falen van de waterkeering achter het aangevreten duin. [pagina 680] [p. 680] Eer zal die zee, te wild besprongen niet rusten, geel en grijs gekleurd: voor dit verwaten land verzonken en 't laatste zand is weggesleurd. (Vignet Lambert Simon) [pagina 681] [p. 681] II. Herstel der zee Na 't badseizoen hervat de zee haar plichten, twee maanden lang hield zij zich koest en dom om 't lustig kurhaus-leven niet te ontwrichten, de zomer is hier steeds een kwade rekensom; zij kwam de vreugd van oud en jong niet storen maar nam behoorlijk afstand tot den mensch; men baadde er zich, men liet zich zien en hooren, de wereld draaide en alles ging naar wensch; zij steeg bij vloed zelfs niet tot de oude plaatsen waar 't strand haar kende; ook dit is haar goed recht als duin en lucht 't publiek lawaai weerkaatsen en men om ligplaats op dit zandvlak vecht. Maar na 't seizoen hervat de zee haar plichten en zweept weer golven over 't kuisch terrein, waar 't eenig leven onder 't herfstig lichten de stille visschers en de vogels zijn. [pagina 682] [p. 682] III. De eeuwige Dochter zie daar de zee, de oude die nimmer groet of afscheid neemt, waar niets ooit naar verandering zweemt hoe 't bloed daar zéker op vertrouwde; want zij bespot ons achteloos bij elk getijde altijd dezelfde, waarover de eendere hemel welfde van eeuwigheid, nu en altoos. Het is dit feilbaar menschenleven dat haar, vergankelijk, passeert: zij ziet elk jaar bij 't volk dat keert één generatie weggebleven, gegroeid een driftig nieuw geslacht dat onverschillig voor de dooden te raad gaat bij zijn eigen nooden en van den dag zijn heil verwacht. Wij gaan hoogmoedig langs haar kusten, ons hart is àl te klein behuisd: hoor hoe dit oude water bruist dochter, leer in zijn spot berusten. Vorige Volgende