ééns rijk te zijn; een aalmoes zullen ze geven aan wie hen door hun arbeid rijk maakte; een jong dichter zullen ze steunen, en van een jong schilder een doek kopen. Dat past zo bij hun stand.
Kerken zullen ze begiftigen met een marmeren altaar en een biechtstoel in gebeeldhouwd eik: zo zullen ze ook God aan zich verplichten.
Want het is wel goed dat ge met geld ook Gods zegen kunt kopen, en de vriendelike dank van z'n priesters: dat geeft een veilig en rustig gevoel.
En bovenal: de dag dat de rentmeester zitting houdt en rekenschap vraagt over hun geld, zullen ze trots getuigen: ‘Zie, heer, tien talenten hebt ge mij gegeven; wijzer dan mijn voorgangers uit de bijbel heb ik er honderd andere bijgewonnen.’
Hoeveel liever zijt ge mij, dwazen, die zonder rekenen of meten uw geld en uw hart verkwist; die om u strooit wat ge bezit:
Een fonkelende geest, een diep hart, vreugde, vreugde, een stralen, een juichen, vuur, klaterende wijn, bliksems van heftige verrukking, ogen die glanzen, een rilling die gaat van mens tot mens.
‘Geld? Hier is het; - Dit lijkt u mooi? Neem het, weg ermee! - Hebt ge honger, dorst? Hier, mijn middagmaal! - Naakt zijt ge? Hier, mijn kleed! - Dakloos? Ik leid u in mijn binnenkamers; - Het leed zit bij uw haard? Ik zing een lied voor u, en ontsteek het vuurwerk van mijn geest. - Eenzaam zijt ge? Ik zet me aan uw dis.’ -
Opent de deuren en laat hen binnentreden tot rekenschap: don Quichotten die uittogen ter verovering van een illuzie of bezeten waren van een slagwoord en een leuze; dwazen die vochten voor een glanzende, stralende droom; die de sterren wilden plukken uit de hemel en paradijzen toveren in de donkerte van het herfsttij dezer aarde.
En gij, dichters van zonneliederen, zangers van dromen