De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 485] [p. 485] Alex Campaert Maria zingt: Mijn huisje en mijn kleine tuin, de mandelboom en 't schelpenpad zijn alle in het goud gevat, dat vloeide van zijn hand en kruin. Het dons, dat van zijn vleugels viel, werd bloesem aan den perelaar; de lichtglans van zijn hemelsch haar spon d'avond tot een gouden wiel. Ik zie de zon, ik zie de maan zij buigen voor mijn nietigheid en leliën liggen neergespreid op 't pad, dat d'engel is gegaan. Mijn handen wegen van 't brokaat, mijn mond zingt nog zijn lokroep na: Maria, gij zijt vol genâ, een zoete bruid voor Gods gelaat. Ik wist niet wat mijn wil bewoog, noch wist ik wie de woorden zond, die zilv'ren vloeiden uit mijn mond, toen d'engel naar mij overboog. Nu ken ik Godes harp en keel, nu voel ik d'adem van Zijn stem. O, Nazareth, o, Bethlehem -! en 'k ben een kind en zing en speel... Vorige Volgende