De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 281] [p. 281] Pierre Kemp Kleine gedichten Na het feest De kleinste menschen gaan tusschen de groote met het speelgoed van hun oogen. Er slapen ook zulke vette bloemen in de slooten en de takken waren zoo blauw toen de maan aan den anderen kant van dat huis ging staan. In héél dit zacht delirium van nacht en fruit en bloem klinkt dof een weggedragen trom. Kabbelingen Het water spreekt niet van zich alleen, maar door de dingen er om heen en wat het onder de wolken zegt, wordt telkens door den wind weerlegd. De oude witter Hij heeft het huis en den stal gewit aan den kant van de zon, aan den kant van de maan en al wat zijn sobere geest bezit met het blauw in de kalk gedaan. Nu staat hij en het avondlicht schijnt rooder op zijn verbranden nek Hij geeft zijn werk nog eens even het gezicht van een voldanen, werkzamen gek. [pagina 282] [p. 282] Nacht Het is zoo stil boven de planten, boven de lage en boven de gerankten en de lucht is alleen vol reuken van ranonkeligen in de groote wei. Het is zoo stil in de keuken en de maan schijnt op een ei. Sporen Het licht valt van den rand van de maan die in het vuur van de zon moet staan en tuimelt in het slijk. Er zijn hier menschen op schoenen gegaan. Waarheen, waarom en waar vandaan? Het licht heeft altijd gelijk. Najaar Er wenkt iets van uit de boomen met een groene hand, dat ik er onder moet komen met een groote mand. Ik wil echter niet vergaren versleten bloemen en blaren. Ik zoek een deken van zand. Vorige Volgende