De Gemeenschap. Jaargang 11(1935)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Alex Campaert Apol in 't Sticht Aan Jan Engelman bij het verschijnen van zijn nieuwen dichtbundel. Zijt gij een engel of een man, in 't klokhuis van uw tooverban? Zijt gij een faun in 't hemelriet? Ik gis wel, maar ik weet het niet. Uw stem zit, als een vinkenvêel, glashelder en hoog in uw keel: men tikt aan 't glas en 't geeft een klank, waarvoor ik vaak den hemel dank. Zòò ruischt in Mozart's schemerdal de parelende klankenval; zoo zingt het zilver van de wiek des zwaans haar teedere muziek. Achter den sluier van den schijn is alle liefde en leven rein; hoe duizelt, soms, uw helder woord ver van den doem der klanken voort en wordt een stille flonkering: een sterre, een Saturnusring. En d'oorschelp vangt het juichend zijn der zin van uit dien sterrenschijn. Maar waar 'k den top der schoonheid zie, begint het lied der nostalgie en wie dit lied ééns heeft verstaan, moet altijd naast den engel gaan. [pagina 20] [p. 20] Hij wordt van top naar top geleid, zijn horizon wordt diep en wijd, totdat, eens op dit hoogste plan, de eerzucht roept: word engel, man! En groot is hij, die dan zijn lied te laten weet in 't hemelriet en zelve gaat, verweesd en stom, totdat de engel roept, weerom. Die spankracht tusschen mensch en geest wordt enk'len tot een lyrisch feest. Gij bondt de polen van dit vuur te samen in uw signatuur - en zijt dus vóórbestemd geweest! Vignet J. Hendrickx). Vorige Volgende