| |
| |
| |
Kees Meekel
De stem van Mammon
Vierde tafereel
May en De Pionier in een shack. Nacht. Een rukkende sneeuwstorm. Ze zitten zwaarmoedig aan een kleine tafel waarboven een lantaren als lamp.
Hoor toch zo'n razende storm. God, dit aanhoudende slechte weer maakt mij bang...!
Wij zitten fijn onderdak, dat zeg ik.
Je had mij naar een land van bloemen en zonschijn willen brengen, Bob, een huisje met een tuin...
Dat komt nog. Nu gaat het om goud en warmte. Zonder dat kan men nog niet eens een tuin kopen of zaad om te zaaien - - laat staan een huis in een beetje zonschijn. May!...
Als je nou zo de wind en de sneeuw hoort gieren voel je dan niet dat het... hoe zal ik zeggen? dat het fijn is om er in te wezen ...
| |
| |
Nou ja, om er door te trekken ... Verduiveld! Om te weten dat je er in bent en dat je het staan kan; dat je vrij bent... Je kijkt zó; je bent toch niet kwaad dat ik dit zeg? Ik ben nou eenmaal zo'n vogel als ik ben. - - Maar je heb er niet aan te twijfelen, ik houd m'n woord; wat ik zeg doe ik: ik breng je naar het zuiden door deze winterse goudvelden heen. Ik wil dat jij een leven zal krijgen als een schoothondje. Zodra de dooi invalt, na deze sneeuw, aanstaande zomer ben je rijk, dan kan je in Californie of in Europa wonen...
Dat zeggen ze hier allemaal (zucht).
Maar ik ben toch zeker niet allemaal...? Ik ben zeker ... als ik ja zeg dan is het ja!
Ik geloof niet in dat rijk zijn. Hoor die storm. God, wat moet dat wezen voor degeen die er in verdwaalt. - - Ik, ik geloof niet dat het nodig is goud te zoeken om gelukkig te worden in je leven.
In goud geloof ik ook niet. Wat denk je nu van me? Ik geloof alleen maar in 'n mens z'n vrijheid ... Wijd de wereld over, altijd wat anders.
Ieder wordt hier krankzinnig in dit land. Neem Ralph, die is hier helemaal veranderd...
| |
| |
Dat was hij vroeger niet. Het is het goud, en de jacht er op, wat hem zo maakte.
Een ellendeling! Jij maakt je zelf wat wijs. Die logeert binnenkort in een rijk warm hotel in Frisko en tikt de as van een fijne sigaar... of slaapt met 'n juffer die 'r geld waard is.
Ik ben misschien de schuld van alles, ik had hem niet aan z'n lot moeten overlaten.
Maar mens, hij liet jou aan je lot over!
Wat je ook zegt, het goud is de schuld van alles.
Neen! De schuld van de beroerde dingen zijn de mensen, of de beren of de wolven met hun honger, de sneeuw, de storm, al wat je wil, maar het goud niet! Neen! Het goud is net als God, als er dan een God bestaat, zoals jij tenminste altijd zegt.
Ja, die bestaat, om de rechtvaardigheid...
Goed, wor' maar niet boos. Goud is net als God, onaantastbaar zal ik maar zeggen, begrijp je?
Hoor je? Een stem, een mens!
| |
| |
Een huil, een wolf... Wat heb je? Jij luistert te veel naar buiten, May. (Hij werpt hout op de kachel en draait de lantaarn hoger). Als je maar een brandende kachel heb. Zolang als we vuur en licht hebben zijn we sterk.
Een mens zeg ik je, het is de stem van een mens.
Niets van waar. Wat heb je vanavond? Waarom ben je ongerust en praat tegen mij in? Laat ik je wat zeggen, May: je bent nog groen en je kan van mij het een en ander leeren, ik ben thuis waar ik ben, dit is mijn land ... Alle geluiden zijn niets als je maar kalm blijft van binnen, alle kou en storm, elke wolf en elk gevaar is niets, als je maar baas blijft over jezelf. Dit is de grote wet van het eenzame land: blijf baas over de lange winter in het Noorden en over de lange hitte in het Zuiden: baas. In 't begin is alles vreemd, de geluiden verwarren en de stilte heeft een bek vol tanden. Maar wat heb je toch?
Storm, gewone storm, niks biezonders. Jij haalt je wat muizennesten in je hoofd.
Ik denk aanhoudend aan hem.
| |
| |
Ik kan het niet helpen, je moet het mij niet kwalik nemen.
Ik neem nooit een vrouw iets kwalik. - - Maar ik had hem moeten neerschieten...
Hoe durf je dat zeggen waar ik bij zit?
Bij wijze van spreken zeg ik dat, May. Jij bent ook zo'n dame en verstaat een man maar half die recht op de man afgaat.
Hoor je 'm, hoor je die ongelukkige stem?
Ik ben er zeker van, Bob. Hij is het, ik voel het. Ralph is in nood, hij is in onze buurt, hij sluipt misschien om onze warme hut als een wolf die verhongert. Luister.
Storm! Jij wordt nog ziek, May, als je niet oppast. Je moet sommige ideeën in de eenzaamheid weren.
| |
| |
Als je soms denkt: ik hoor wat of ik zie iets, moet je die verbeeldingen van je zetten dadelik en vast - - want sommige dingen zijn niet zoals ze zijn.
Omdat ze zó niet kunnen zijn! Wat zou hij in onze buurt doen, wàt zou hij durven?
Wàt zou hij durven?! En als hij in nood is? Hoe durf je mij zo vreemd en kwaad aanzien? dat in een nacht dat ik mij over een wolf zou ontfermen? Zal hij geen hulp durven zoeken als hij in nood is?
Je moet een man van dit land, een als ik begrijpen, begrijp je wel, May? Wij zijn een beetje anders dan jullie. Wij passen op, begrijp je, wij weten om zo te zeggen dat er rare schavuiten en rare wilde dieren rondsluipen in de nacht en rare mensen, laat je dat gezegd wezen! Wij ontfermen ons niet over een wolf al is het nog zo koud en al huilt hij van honger. - -
Maar wat in nood is is in nood, dat moet je helpen, dat is je christelike plicht.
O! Ja, ja, natuurlik. Wat moet dat moet. Natuurlik laat je geen kameraad in de storm stikken.
| |
| |
Maar als hij het eens was, wat zou je dan doen? Mijn God, ik heb zo'n ontzettend voorgevoel. - - Bob, houd je ogen op me. Kijk me aan. Want van jou komt die verschrikkelike angst, ik wist niet dat er iemand in de wereld haten kon zoals jij haat! - - Weer die stem, luister. Hoor je nu duidelik? Dat is geen wolf, dat is geen storm, dat is geen beer; jij draait in een kring met me rond. Het is een kreet van iemand in nood, het is een mens.
DE PIONIER (zit even in gedachten en ziet May wantrouwend aan. Hij staat op, neemt een fles en vult een paar glazen).
Drink! Misschien heb je gelijk. Drink. We zullen luisteren naar elk geluid. Gezondheid. Skaal, min Skaal, din Skaal, alle smukke Piger Skaal, zeggen de denen.
Wat wil je? Wat betekent dat? (zij drinkt). Hoe kan je dat nu lekker vinden? Veel te sterk.
Skaal! Dat heb ik geleerd van een deense goudzoeker. Hij is rijk naar zijn vaderland terug gekeerd, tenminste dat was-ie van plan, naar wat ik mij herinner. Maar misschien vergis ik me ook wel en verwar ik hem met een ander. Dan is hij degeen die in de stroomversnellingen van het Dood-Paard omkwam met een tas goud op z'n rug. In elk geval: Skaal! Hij was een flinke kerel. Skaal! Drink! Het zal je goed doen, 't is buiten koud. (Hij neemt een pak kaarten en begint te schudden).
| |
| |
Alles kent 'n mens om de lange avonden te korten. Ik zal je de geheimen verklaren. Let op: aas, koning, dame, boer, tien, negen, nu ja, dat tellen kan je verder zelf wel; dit is harten, ruiten, klaver, schoppe. Harten, dat begrijp je, is hart in je lijf, dat is moed, dat is liefde, al wat je wil, de pionier-kleur van het kaartspel. Als deze kaart kon praten zou hij kunnen biechten de rode, de felle, de meest wakkere dingen van alles. Begrijp je, May? Drink. Skaal!
Harte, klaver, ruiten. Zeg ik het goed?
Prachtig. Je bent de eerste vrouw die ik leer kaarten. En dit is de joker: de baas van het spel, hij geldt voor al wat je wil, hij is de god van de kaart en het goud van het kamp.
Waarom ‘het goud’? Ik heb het land aan dat woord.
Drink. Je heb gelijk. Wat kan ons goud verdrieten? Hij is de whisky op een zwarte koude avond als de sneeuw buiten rondjacht en de wolf huilt om prooi.
Het stijgt naar m'n hoofd, al die sterke drank.
Ik heb een man gekend die deze kaart, deze mallote joker altijd in z'n spel had, een kameraad waar je
| |
| |
op kon vertrouwen. - God, waar is-ie gebleven? - Hij sprak verrekt-slecht onze moedertaal zal ik maar zeggen... als hij kwaad werd en vloekte moest je lachen net als bij een kind. Altijd bij het kaarten had hij de joker in z'n spel; kameraden zeiden dat hij vals deed, ze konden aan zoveel geluk niet geloven.
Dat was een geluksvogel, dat is zeker.
Hij was wat je noemt een boffer. Op 'n goeie dag, haha! Drink! - Waarom lach je?
Omdat jouw ogen lachen, wel verduiveld. Hij was - ik spreek nog altijd over m'n kameraad met de joker in z'n spel - een fijne kerel.
Ja, ja, dat herinner ik me. Wat was hij?
Skaal! Zeg ik goed? (May, die moe wordt, houdt het hoofd op de hand en doezelt geleidelik in).
Uitstekend. Je zegt het als een deen. Hij was een Gambucino.
| |
| |
Een Gambucino!
(May valt in slaap, de Pionier gaat onverstoord door).
Dat betekent de man zonder rust en zonder huis, de man zonder vrouw en zonder vaderland ... Een die geen rust heeft dan in het rusteloze, die oost wil als hij west is en in het noorden naar 't zuiden ... Voor wie de liefde en de ogen van een vrouw maar vuurvliegen zijn in de prairie zomer-avond.
Gambucino!
Die goud vindt en wegtrekt van de stee waar het schuilt; die op zee varend naar land wil, en in de haven zich niet thuis voelt. Die de hoogte der bergen zoekt in het lage ravijn; die alles wat hij nooit gezien heeft verlangt en, als hij het verlangde ziet, al genoeg heeft.
... Omdat de wereld zo klein is omdat de wereld zo groot is en het hart van de mens, als een vogel daarover, altijd naar verder en wijder verandering loopt: nieuw land, vrij land, ongekend en open ... (buigend over May).
Slaap je? Des te beter. Nu wordt het mijn tijd om jou te verlaten, jij die vreemde geluiden in de storm hoort en van hem houdt... die aankomt als een wolf. Wat zou jij ook malen om een zwerver als ik...?
(Hij kleedt zich en wapent zich; als hij naar buiten wil treden wordt er op de deur gebonst, twee drie keer; hij doet de deur open. Ralph komt binnen, kouvervreten en dood-op).
| |
| |
Wees stil. Maak haar niet wakker. Zij is ziek. Ik weet wel dat het jou niet kan schelen, maar ziek is ze - ziek van jou en van deze koude - ziek van jouw goud-zoeken en jouw idiote leven. De eenzaamheid heeft haar te pakken, de storm en de kreet van de felle wolven. Verbeelje: aanhoudend meende ze jouw stem te horen.
Maar ik heb geroepen. Wel tien keer. Ik wist niet waar ik was.
Wist je niet waar je was? Ik dacht al: óf hij heeft werkelik geroepen en zij heeft hem gehoord - óf zij valt in hallucinaties en de witte eenzaamheid wordt haar te sterk. Zo, was jij het? Je begrijpt: ik, ik weet het onderscheid niet tussen jouw stem en de jank van 'n honger-wolf.
Waarom slaapt May? Wat heeft ze? (Gaat staan).
Blijf zitten. Wees stil! Laat haar met rust.
- - - -
Heb je goud? Leg het op tafel. We gaan afrekenen.
| |
| |
Wees stil! Geen woord, geen beweging, of je bent 'm! Begrepen? (dreigend) Begrepen? - Nu is het mijn beurt. (Hij neemt een lasso en bindt bliksemsnel Ralph op de stoel vast, de armen, de benen, de hele Ralph als een bakerkind). Geen woord! (Dan verdeelt hij de inhoud van de tas in drie ongeveer gelijke delen). Eén deel voor mij - - één deel voor haar en een voor jou. En wees blij dat ik je nog zo goed behandel, want er komt je heel wat anders toe (hij neemt zijn geweer, z'n tas en gaat naar de deur). Ik ga! Wij zien elkaar wel nooit meer. Groet haar van me. Zorg voor haar. Ze lijkt nog van je te houden. Veel begrijpen van d'r doe ik niet, maar ze komt in elk geval voor je op (de pionier gaat af).
Mijn goud, mijn goud! Help, May, May! Wakker! help me.
MAY (schrikt wakker, verward van slaap en drank):
Wat is er? Wat is er aan de hand, Bob!
Ik ben het! Zie je dat dan niet? Snijd me los, vlug, snijd me los!
Vlug, snijd me los. Bob is buiten, bij de wolven. Vlug.
O mijn God! (zij snijdt de touwen door) Bob! Bob!
| |
| |
(Zij loopt hulproepend naar buiten, om Bob die zij in nood waant. Windvlaag en sneeuw).
(Het eerste dat Ralph doet is de deur achter haar dicht werpen en de grendel voor de deur schuiven. Buiten gilt de roepende stem van May.)
RALPH (neemt de lantaren van de haak en licht het goud bij):
Mijn goud, mijn goud! De dief, de goddelooze hond van een dief! Mijn goud, mijn lief goud, mijn eigendom! (Dan wordt er op de deur gestompt.)
Open die deur! Open die deur. Wat is er nu aan de hand? Open!
Als je mijn goud teruggeeft!
Kerel, ben je gek? Hond ik sta met je vrouw die in mijn armen bevriest ... Open! Open! Of ik trap de deur in.
(Ralph ziet rond naar een wapen. Hij vindt een bijl tegen de wand staan. Hij stelt zich verdekt bij de deur op en schuift de grendel weg. Als de Pionier, May steunend, die reeds half bevangen is van kou, binnenkomt, slaat Ralph hem met de vlakke kant van de bijl op het hoofd. Geluidloos stort hij neer.)
Een kou, een kou, hoe kan het zo koud zijn in de wereld! Wat is er? Wat heeft Bob? Wat deed jij?
RALPH (de bijl verbergend):
Ik?
| |
| |
Ja ja! Jij sloeg hem met iets op zijn hoofd.
Had ik soms moeten wachten tot hij mij het eerst nam?
Bob, Bob! Wat heb je? God Ralph! Dat heb ik nooit van je kunnen denken. Had mij geslagen inplaats van hem. Een beul ben je, onteerd ben je, een schurk! Ik schaam me. - - Bob, arme Bob! - - Ik moet weg, ik moet hier vandaan. Moordenaar! En ik zal je aangeven bij de politie.
Ik heb me verdedigd. Hij is begonnen. Mijn goud heeft hij genomen - mijn goud!
Hoe is het godsmogelik hij praat over goud! En hij sterft ...
Ja goud! Hij nam mijn goud af toen jij hier zat te slapen en hij bond me op die stoel, en hij ging er van tussen met m ij n goud. Zijn verdiende loon. (Buigt zich nonchalant over de pionier). Hij is niet dood. Hij komt wel weer bij en dan zal ik hem boeien.
Bob, mijn beste beste kameraad! Je zal hem niet boeien. Je blijft van hem af...! Help me, ik leg hem op bed
Ik? Ik heb wel wat anders te doen.
| |
| |
Mijn God, hij leeft niet meer ...
Waar is al dat goud dat hij bij zich had? (Hij neemt de pionier de tas af). Mijn goud! Die deur dicht, doe die deur dicht, dadelik springt er nog een wolf naar binnen.
May hurkt wanhopig bij de pionier die voor levenloos blijft liggen. Ralph graait met grissige handen in het goud dat hij in de tas van de pionier vindt.
| |
Naspel
Een garderobe van een theater. Er hangt een affiche: ‘De Stem van Mammon’. Enkele minuten voor 't begin van de voorstelling. May (de juffrouw van de garderobe). Plank. (Suppoost).
Gunst! Bijna geen publiek vanavond.
Geen wonder. Akelig koud weer, een première van een amerikaans stuk. Sinds ze in Amerika weer nat zijn geworden, verwacht ik van die kant niks dan preken.
Wat is dat voor een stuk?
SUPPOOST (wijzend op de affiche):
‘De Stem van Mammon’. Een rare titel, die mij niets zegt. Geef mij maar ‘de dame met de camelia.’ De Stem van Mammon? - - De Goud-koorts, gouddorst, honger naar goud, dat zijn titels. Goud-
| |
| |
jacht, of de bruid-met-het-gouden-hart - - of de Satan-met-goudogen. Of Goud met drie uitroepingsteekens. Goud!!! In de landen waar het ligt, huilen de wolven het en de mensen vreten het - - met permissie.
U heeft er verstand van, meneer Plank.
Dat heb ik, juffrouw May. Ik laat altijd door de administrateur mijn salaris in gouden munten uitbetalen. (Waarschuwend). Publiek. (Hijgaat terzijde; de bleke jongeling in een dikke jas).
Juffrouw, wil u zo vriendelik wezen mijn jas wat vooraan te hangen, want als het spel uit is, moet ik dadelik weg.
Hier is een kwartje voor u. Ik kan niet tegen gedrang, moet u weten. In gedrang krijg ik altijd hoofdpijn, dan word ik duizelig, 'n soort benauwdheid; begrijpt u wel? Het is of ik ruimte-vrees krijg in gedrang. Denk u er als-u-blieft om, juffrouw.
Dank u vriendelik, juffrouw. Dank u vriendelik (af).
(De gong slaat. Een heer en 'n dame komen aan. De heer (Ralph) brengt zijn pels naar de juffrouw van de garderobe).
| |
| |
Juffrouw, mag ik mijn pels aan uw goede zorgen...
(hij herkent met grote onthutsing May).
Ben jij het? Ben jij hier? Niet mogelik. (Zwijgende verbijstering van May en Ralph). In de zaal begint het spel:
Ik ben de god van het goud. Mammon is mijn naam. Wie staat er niet hunkerend langs de weg en houdt de hand op, bedelend mijn gunsten?
Hoor je dat? De afgod van het goud! Hoor je dàt?
Mannie, kom je? Ze beginnen.
Ik kom. (Tot May). Ik kom dadelik bij je terug. (Hij gaat met de dame de zaal binnen).
Bloedhond, van wie is dat goud? Jij, die ons uitbuit, jij die ons goud neemt!
MAY (met de handen voor het gelaat):
Mijn Heer en mijn God!
Wat had hij? - - Wat heeft u, juffrouw May? Is u niet goed?
| |
| |
MAY (verstrooid, onwillig, ongelukkig):
Wie?
Die pels, ja! die pels zal me goed doen. Ik heb het onmenselik koud vanavond. (Zij neemt de pels van Ralph en slaat hem om. Daarna gaat zij buiten de garderobe op een krukje zitten, vlak bij de affiche).
Niet doen, juffrouw May! Verduiveld, dat is gevaarlik. De administrateur is niet mis; als iemand van de directie dat ziet ben je je baantje kwijt; laat je dat gezegd zijn.
Als ik u zeg dat die jas van mij is ...!
Weet u wel, juffrouw May, wie die heer is? Dat is meneer Wergold, de man van olie en motoren. Wergold, de rijkste man van deze stad. Pas maar op: u met die jas die van u is! ... Wees voorzichtig ... (hij gaat). Ik heb u gewaarschuwd.
MAY (snikt even haar verdriet uit):
Heerlik is die jas! Warmer dan al mijn kleren te samen, warmer dan mijn kamertje en de deken van mijn bed. Te denken dat deze jas voor een deel eigenlik
| |
| |
van mij is ... mijn aandeel in het goud van de verre sneeuwvelden. Mijn God! - - Arme Bob O'Connar, kon je dit eens zien?! - - Wat zal ik doen als hij dadelik terugkomt ...? ik die mij schaam over mijn schamele verlatenheid, maar die mij vóór alles schaam over hem ... die de rijkste van de stad is ...! God, mijn God, rechtvaardigheid! ... Als ik nu denk aan Bob weet ik niet meer wat ik moet denken ... (slaat de handen voor de ogen). Hij die met een andere vrouw pronkt in kostbaar bont! En ik die eens zo eeuwig-veel van hem hield, en hij zo eeuwig-veel van mij ... toen we geen bont bezaten en niet wisten wat goud was. (De administrateur komt op, geleid door de suppoost, die hem attent maakt op May).
Wat is dat? Wat heeft U ...? Wat mankeert u? Maar juffrouw May, wat zijn dat voor manieren, durft u zich de pels toe eigenen van een ander ...?
Mijn pels, mijnheer! De helft er van zeker.
ADMINISTRATEUR: (tot de suppoost)
Is ze gek geworden?
SUPPOOST (gewild-komiek):
Goud, diamanten, paarlen en pelsen, wie zou dat op de duur niet in het hoofd slaan, mijnheer de administrateur van het Wereld-theater?
ADMINISTRATEUR (geheimzinnig, overtuigd):
Zij is werkelik van streek, u heeft gelijk. Waarschuw dadelik de Gemeentelike Gezondheidsdienst. U begrijpt dat we hier geen scènes mogen hebben; dat zou wat worden bij alle scènes die we al fourneren! (De administrateur gaat af met de suppoost).
| |
| |
Wat wil hij mij zeggen? Hij beefde, hij ontroerde ... Il ril er van onder deze pels. Wat moet ik hem zeggen, wat moet ik hem niet zeggen? - - Ik zal stil weggaan voor hij komt, hij die vroeger, eer dit begon met het goud zo goed voor me was, die vroeger echt van me hield. Ik vergeet ze nooit die jaren van geluk, toen we elkaar in de ogen keken zonder zorg en oprecht... (De deur wordt geopend. Ralph nadert verlegen).
Dit is van het fijnste amerikaans goud. Daar zijn de rivieren waar het wordt gedregd, daar zijn de bergen waar het kan worden gehakt, daar zijn de velden, waar het kan worden geploegd. Goud om de mensen gelukkig te maken!
MAY (treurig tegen Ralph):
Goud, om de mensen gelukkig te maken!
May, May... Je begrijpt, ik geef toe, ik erken dat ik tegenover jou ... wat verschuldigd ben, dat ik het tegenover jou ... begrijp je wel? Het doet me beroerd aan ... je hier weer te zien, dat begrijp je! - Het leven valt niet altijd mee. Maar in dit geval, May, moet je niet... gemeen worden. Je begrijpt dat het leven ook voor mij zwaar is: een mens kan niet altijd doen wat-ie wil, en ik heb aan mijn positie te denken; dat moet ik. Maar je begrijpt, ik smeek je: - - geen scènes ... Zeg maar wat je van me verlangt: hoeveel geld wil je hebben? Het komt er niet op aan. Hier, daar heb je mijn portefeuille, pak aan.
MAY (meer fluisterend dan luid):
Moordenaar. Denk aan Bob O'Connar! - - Mammon! Moordenaar! (Vaag applaus in de zaal).
| |
| |
Dat was niet mijn bedoeling, neem dit geld ...
Nooit moordenaar. Denk aan Bob O'Connar.
Mannie waar blijf je? Waarom ga je weg? Weet je dat ik ongerust om je word. Wat heb je? (May doet onmerkbaar voor de dame de pels af).
Ik had mijn zakdoek in m'n jas laten zitten. Ik vroeg de juffrouw mijn pels ...
RALPH (vingert wat in de jas):
Dank u wel, juffrouw, dank u. (Hij zoekt met omhaal in zijn vestjeszak en geeft haar een fooi). Als-u-blieft.
Ik kom. Ga naar binnen, vrouwtje, pas op. Het tocht hier heel erg in de korridoor.
MAY (vinger-opstekend en dreigend, maar ingehouden):
Mammon! - - Moordenaar! (Zij laat het geldstuk als besmet uit haar vingers vallen. Ralph staat even gebogen en als verslagen, en gaat dan recht en trots naar de zaal terug).
| |
| |
MAY (staart hem na en mompelt):
Er moet rechtvaardigheid bestaan, dat moet, dat moet, dat moet! (Dan rukt ze de deur open van de theaterzaal; roept): Stil jullie daar op het toneel met je komedie! Meneer Wergold, de rijkste man van de stad, is een dief: hij heeft Bob O'Connar bestolen; Wergold de rijkste van de stad is moordenaar: hij heeft Bob O'Connar vermoord in Alaska, hij is een wolf, hij is een Mammon! (Stemmen en rumoer en gesis in de theaterzaal). (May slaat de jas van Ralph weer om, en gaat ongelukkig zitten. Op hetzelfde ogenblik komen suppoosten en wachters, de administrateur en twee heren van de gemeentelike gezondheidsdienst).
Maar wat heeft die vrouw? Is ze gek geworden? Wat is er?
Is u niet goed, juffrouw? Wat mankeert u? Wat betekent dat? Kan ik iets voor u doen?
Ik heb het zo koud, begrijpt u wel, mijnheer? En ik dacht, deze warme jas is net iets voor mij. Maar ik begrijp ... och, een mens kan niet alles begrijpen ... Ik geloof dat ik niet goed ben, weet ik wat ik heb? Het is misschien mijn hoofd, of mijn hart ...
Het zal misschien de koude zijn, juffrouw. Kom u maar eens met ons mee.
Waarheen? Wat moet ik? Waarheen?
| |
| |
Een warm kopje koffie zal u goed doen.
Ik zal nog even de pels verzorgen (zij hangt de jas op de plaats) en dit is het nummer van de eigenaar, meneer Plank. (Zij wijst Plank, de suppoost, het nummer). Dat is zeker, een warm kopje koffie zal me goed doen. Want ik ben niet gek, dat moet u niet denken ... (zij begint geheimzinnig-verdrietig te lachen). Ik ben niet krankzinnig, dat moet u niet denken ... Toch zijn er dingen, die sterker zijn dan wij mensen. Zelfs de koude en de eenzaamheid van het eindeloze sneeuwland Alaska is te dragen; maar sommige dingen zijn niet te dragen ... Mammon ... Mammon...!
(Vignet Elsa v. Hagendoren)
|
|