De Gemeenschap. Jaargang 10(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 585] [p. 585] B. Verhoeven Kwatrijnen Vers Mijn God, wat is er armer dan een vers. Wat woorden, eens gezegd en weggezworven, Eén ademstoot bewoond en uitgestorven. Maar 't bloed, dat er aan kleeft, is versch. Drama Een appel, rottend op de plaats der beet. Een engel, onverbiddelijk geslachtloos, sneed Een cirkel met het slagzwaard der vervloeking. De man. De vrouw. En naakt. De lust. Het leed. Masker Een bitter masker, tot het lijden vond Den uitweg van een doodelijke wond. Een lach, die zich inbeet als het teeken Van een sabelhouw over den mond. Morgen Wit en speelsch en vol stuivende lichten: De dag is een verrukk'lijke blondine Met oogen vol scherven van vergezichten En wapp'rende haren, weerspannig te dienen. Een stem Een stem, enkel een stem te zijn, Een nutteloosheid en een pijn. Tusschen teeder-bewoonde huizen Enkel een stem te zijn. [pagina 586] [p. 586] Eenzamen Eenzamen drijven naar dood water Blind als een grauwe karavaan Van wrakhout, en ze klotsen later Triest en zacht tegen anderen aan. Afscheid We hebben aan het bed gestaan, Wat eenmaal bond had afgedaan. Oneindig eenzaam is het ademen, Vreemdling geworden, weggegaan. Schubert Hij had den Droom. En honger. En zijn staren Bleef bedelen aan een gesloten deur. Maar zijn ontbering schreef hij in mineur En deed zijn pijnen tot muziek bedaren. Ontmoeting Vandaag sprak gisteren mij aan Vertrouwelijk en toegedaan. Maar ik vroeg aan den vreemdeling: Wat heb ik met u uit te staan? O Dood, o Koele vingeren, gij zijt den brand der slapen zeer bevriend. Dit schrijnend lijf is U gewijd o Dood, o groote Evenheid. Ontdekking De droom brak met een plotselingen schrik: Ik stond ontmaskerd in dat oogenblik. Ik zag mij zonder mij aan 't amuseeren En ik was veel genoeglijker dan ik. Vorige Volgende