Boeken
‘Ruth’, door Jilles Limburg; Daamen's U.M.N.V. 's-Gravenhage.
Indien er uit het soort boeken, waarvan dit er een is, afgeleid zou mogen worden, hoe het gesteld is met het taal-eigen in Prot-.Christelijke kringen, dan zou dit werk wel een zeer geschikte bijdrage voor de kennis van dit idioom kunnen heeten. Het dankt aan zijn nauwe verwantschap met de ‘tale Kanaäns’ en de dikke saus dialect erover, waarschijnlijk de populariteit wel, die Jilles Limburg in genoemde kringen bezit en die in haar eenvoud dan ook eerlijk verdiend is door hem. Hij beschikt over de gave, om rap te kunnen schrijven in deze nauwelijks boven het ongeletterde uitkomende volkstaal. Stijl kan men niet noemen, wat als constructie van dezen taalvorm dient; in zijn toepassing is hij volmaakt conventioneel en hulpeloos uitloopend in het drijfzand van de phonetische schriftuur. De geheele technische bewerking van dezen ‘roman’ is van een grenzenlooze simpelheid. Dat de gebruikelijke ‘bekeering’ de hoofdfiguur in alle tijden van alle Christelijke volkslectuur vormde en er het glorievol happy-end aan gaf, zal Limburg tegengestaan hebben, zooals ze ons tegenstond van overlang. Maar dat hij het proces weet te versnellen door dit ziels-proces in vlotte trekken op bladzij 15 reeds te voltooien, is wel heel radicaal, al geeft hij dan ook nog een tweehonderd pagina waarin het Calvinisme met wisselend succes de match met het socialisme en ander kwaad doorspeelt. Men moet zulk een werk ondanks zichzelf met vollen ernst lezen, om door de soms sterk-ridicule uitdrukkingen en den zonderlingen zinsbouw heen te geraken. Maar die ernst is dan tenslotte toch op zijn plaats, wanneer men opmerkzaam genoeg is, om de hartelijke naïveteit en het spontane gevoel voor goedheid en godsvrucht te onderscheiden, waarmee deze schrijver
zijn personen schetst; al blijven ze ook meer figuren dan levende wezens. Aangenomen, dat er nu eenmaal een beteekenend volksdeel in dit idioom denkt en spreekt, dan kunnen we er ons althans in verheugen, dat uit zulk milieu een schrijver gewekt werd, die de feilen van zijn taal-eigen niet overwon en nochtans met beminnelijken eenvoud zijn verhaal in een gloed wist te zetten, waarvan veel ‘treffelijker’ literatuur vreemd bleef.
VAN OOSTEN.