kleine stuk geluk zijn leven lang behoeft en bij zijn sterfbed mist? Waarom het tenminste niet voor het water gespaard en nedergezet op den wegberm in de zachte witte sneeuw, waar niemand het kon vinden? Een mensch is voor zichzelf een plaag, als hij over zichzelven peinst.
Zij had een goede daad gedaan door af te zien van het bezit, zij deed een kwade daad door een beeld in het water te werpen. Zij handelde moedig uit angst. Wèg moest het beeld, voor altijd wèg, diep in het water, dat het nooit weerom kwam. Wie worstelt tegen zijn verleden, krijgt een taaien vijand; daarom wilde Geertgen alles, wat herinnerde aan vroeger, niet meer zien. Nu echter wist zij klaar hoe zij misdeed en bad.
Margeriet Ghijsen hoorde stemmen in den nacht. Buiten de poort, in het water der Eem, werd haar geopenbaard, daar zweeft een beeld en kan den grond niet vinden. Dit beeld was van de brug in het water geworpen, ter rechter zijde van iemand, die stadinwaarts trekt.
Margeriet Ghijsen geloofde dit niet. Zij deed haar werk van elken dag als dienstmeid bij een verversbaas. Zij was niet ongodsvruchtig en niet vroom. Maar de stem, die haar riep, had een kracht. Het was de stem van eeuwen, smeekend om genade, samengetrokken in een vrouwenstem, zoo helder als de avondster. Het was de stem van kreupelen, die rechte beenen vragen en van blinden, die het licht begeeren, de stem van honderdduizend zondaars om erbarmen, van honderdduizend zieken om troost, de stem van een gebieder, die geen hoogmoed kent. Die stem is sterker dan het sterkst bevel. Zij heeft den dwang van al het leed en het geluk van alle dankbaarheid in zich. Men kan niet ongeloovig blijven, als men deze stem gehoord heeft, want haar woorden willen daden worden en zij rijpen in het oor en in den geest en in het hart. Margeriet Chijsen vreesde God en zij vreesde den duivel. Zij vroeg den verver raad en ging op diens bevel weer slapen, maar de stem werd sterker