| |
| |
| |
Kees Meekel
De Stem van Mammon
Personen:
Ralph, een werkman (goudzoeker); Een student - Mammon; Bob O'Connar, de pionier; De Bleke Jongeling; Plank, een Suppoost van het Wereld-theater; De Administrateur van het Wereld-theater; Een dokter; Personeel van Gemeentelike Gezondheidsdienst; Studenten, theater-personeel, etc.; May, de vrouw van Ralph; Gerthy, de hetaire van Dawson-City; De dame (van Ralph); Een kindje.
| |
Voorspel
Een plein met een vijvertje waar een kindje speelt en enkelen, a.o. May en Ralph, zich ophouden. Studenten in bal-masquéstemming, één er van gekleed in een soort ‘goud’ kostuum met 'n kroon, en verbeeldt zich Mammon te zijn, de god van het goud. Hij is aangeschoten en voert het grote woord.
Ik ben de god van het goud en Mammon is mijn naam. Wie staat er niet langs de weg als ik voorbij kom en houdt de handen op als ik mijn gaven strooi: goud, goud, goud, al knielend en aanbidden̅d.
| |
| |
STUDENT-MAMMON (tot zijn meisje):
Ik neem de bracelet van uw bekoorlik polsje o wijdogige blank-armige godin Hera. Kom bij mij, Celientje... Wat heb ik in mijn hand? (hij knijpt de armband tot een klompje goud)Iets voor je spaarpot, Celientje. Wat heb je liever, iets van zilver of iets dat van goud is? (wijzend op Ralph in de nabijheid): Kijk des lompen kerels neusgaten open trekken en de ogen de begerigheid zijns harten verraden? Nu Celientje, zilver of goud?
Mammon is mijn naam, dè rijke oom ben ik uit Amerika, waar alle mensen van houden.
Iets van goud, oom, iets van goud.
Wat goud? Hoe komt hij er aan, de bloedhond? Van wie is dat goud? Jij bent er een die ons laat zweten en slaven en dirkt je zelf op als een potentaat. Dat doe je van ons geld, van mijn geld, van ons bloed doe je dat, kapitalist.
Mammon ben ik, baasje, god Mammon zelf. Je kent me, ik zie het aan je felle ogen; goud staat er in geschreven, hebzucht en nijd... een dienaar ben je van me, lijfeigen en slaaf.
| |
| |
Iets van goud meneer voor mijn spaarpot.
Voor je spaarpot (hij werpt de verwrongen armband aan haar voeten).
HET KIND (raapt het sieraad op en bekijkt het nauwkeurig):
Dat is koper, dat is blik, dat is 'n stukkie niks (werpt het goud achteloos van zich af, aan de kant van de vijver). Dat kan ik niet eens in mijn spaarpot doen.
Verdoemd, daar gooit dat nest misschien een stuk echt goud in het water... (hij geeft het kind een draai om de oren) ... iets van waarde, dat die dronken verkwister als oud-roest wegsmijt (hij vist het goud uit de vijver). Goud, goud zeg ik, het weegt misschien een half ons, goud zeg ik, God zal weten hoeveel waard.
Dat goud, kameraad is van mij ...
Van mij, kameraad. Wat ga je er mee doen, kapitalist?
Kapitalist, zeit-ie; ik kapitalist! Ik kan ze verscheuren, allemaal.
| |
| |
Wat heb je? Hou toch je fatsoen.
Ik houd mijn fatsoen, maar ik laat me niet schelden. Kijk eens hier: goud, een brok van een half ons.
Ja, is 't niet om gek van te worden? Het is of het leeft als een kind nu ik het in mijn hand houd.
Hoe kan je dat zeggen? - - Wat heb je? In je ogen flonkert onrust en kwaadheid. Als dit maar eerlik en rechtvaardig gegaan is.
Eerlik, rechtvaardig? Wat heb je, om zo naar mijn ogen te gluren?
Als het echt is, zouden we de naaimachine afbetalen kunnen, nog vijf en dertig ben ik schuldig.
| |
| |
Maar moet je het niet aan de eigenaar geven?
Maar Ralph, Ralph, wat heb je in je ogen?
Dit is goud van het fijnste gehalte, zoals het in Amerika wordt gevonden - - weet ik hoeveel karaats, of hoe ze dat noemen? Daar zijn rivieren waar het kan worden gedregd, daar zijn bergen waar het kan worden gehakt, daar zijn de velden waar het kan worden geploegd. - - Wat een land om de mensen gelukkig te maken. Goud! Als ik het zo in mijn hand houd, is het of ik alles kan - of het mij sterk maakt dat ik maar heb te willen... Alle dromen die ik ooit heb gedroomd komen nu in mij los: goud zoeken, goud zoeken - -
Daarheen! Als je niet meegaat, ga ik alleen.
| |
| |
Naar Alaska of de Yukon of de Klondike, ik weet niet hoe deze rijke landen allemaal heten of wat voor prachtige goudnamen ze dragen... Maar we gaan.
Je weet niet wat je zegt, je voelt niet hoe het brandt in mijn hart en in mijn ogen. - Houd het eens vast! - Neen. Ik wil er meer van hebben. We moeten er kisten vol van hebben. We moeten een groot huis kunnen kopen...
Hahaha! de kapitalist, de grote-bek-gever, hoe is-ie veranderd met dat vodje in zijn hand!
Scheld maar, dat is afgunst, ik ken dàt, dat noemt hij een vodje, de bamboesjeerder! - Hier is goud, vrouw, dit spelt rijkdom. We kunnen er een deel van onze reis mee betalen en met dàt, wat we reeds gespaard hebben, komen we waar het goud is.
Zouden we toch niet onze naaimachine aflossen?
Wat kan me zo'n krengeding schelen als we rijk zijn? Deze brokken, van deze glinsterende stukken moeten we hebben, dat is het geluk, dat is 't enigst wat een mens nodig heeft.
EINDE VOORSPEL.
| |
| |
| |
Eerste tafereel
Goudkamp. Een tent bij een kreek in zonne-brandend landschap tegen de bergen.
Goud. Kijk mijn handen: nagels heb ik niet meer van het zwaaien met de vuile goudpan. - (mimiek) Roef! roef! - Modder, goud? Haha! En onze kleren? Schooiers zijn we. Dorens hebben we uitgerukt en in de modder gemoerd! Ik geef het op. - Laat het verrekken dat goud! - - Had ik maar geld omnaar Europa te keren en mijn oude werk van vroeger te doen: grondwerk, graafwerk, heiwerk, herewerk, man, als ik het vergelijk bij deze misère. Waar is mijn vrouw? Ik geef het op. Waar is mijn vrouw?
Wat geef je op? Zet je tanden op elkaar. Tob niet. - Het goud is er, en moet komen.
Hoe kan je dat met zo'n overtuiging zeggen?
Omdat het er is. Ik ben een man van ervaring.
Je bent er rijk van geworden! Ha.
Ik heb er mijn brood mee verdiend. Ik heb te eten gehad. Wat wil een mens meer?
Brood? - Ik kwam hier om rijk te worden. Wat kan mij brood schelen! Ik geef het op.
| |
| |
In de goudvelden van Australië is het volgende gebeurd: één gaf het op. De dag vóór zijn vertrek zat hij 's avonds in zijn tent te mokken, stond op en liep naar buiten om 't Zuiderkruis te zien - hij struikelde en viel - hij vloekte er van - het was over een klomp, een kei goud.
Doe je plicht; ben je goudman, wees goudman, graaf, spit, hak en zwaai je pan, als het goud er is zal het komen. -
In Californië was een jongen die een kraai in een boom zag - hij nam een steen om de vogel te gooien, die steen was van het puurste goud.
Denk over deze dingen maar eens na (hij neemt een hengel).
Zoals je ziet; met deze hengel er op uit, ik ga vissen. We kunnen van klompen goud alleen niet leven, we
| |
| |
moeten ook eten. Zo, zo, ben je het beu? Wat ben je zat? Je vrouw? Mijn gezelschap? - - Ik vind anders dat ik de lastigste niet ben: je heb van mij zo het een en ander geleerd! Want je was en je bent nóg wat je noemt: ‘'n groene’. - - En je vrouw is ook de lastigste niet.
Dag harddraver, ik ga vissen. Alles wat ik vang is van mij allenig, ik vreet ze op met huid en haar, rauw en schubbig, alle vissen die ik vang, om ze te hebben en te verscheuren tussen mijn tanden. Alleen! Dáág. - (neurend, sarrend).
Ik en ik en nog eris ik; ik ben zo'n aardig beest, was er maar nooit wat dan ik geweest, dan had ik alles naar mijn zin en zette er bloemetjes in.
Kletser - oue prutser. Als je nou maar wist wat ik wist! (hij gaat terzijde van de tent). Want ik weet dat er een man was, die bij zijn tent stond een houweel nam (doet zo) een slag gaf de grond spleet - - en hij vond hèt. - (hij haalt een leren rugzak te voorschijn en ziet dan bij de tent-opening behoedzaam rond, opent de zak en laat het goud door zijn vingers glijden). Stukken als stenen, geen poeder en stof! (hij tilt de zak) van mij, van mij, en van niemand anders! Hoe kom ik hier vandaan? Hoe kom ik weg met deze vracht, met dit gewicht bij me - zonder dat mijn vrouw het merkt of hij ...? Want dat moet.
STEM VAN DE PIONIER (eerst verborgen en loopt dan weg).
Natuurlik, dat moet.
| |
| |
RALPH: (verward in gedachten).
Net of er iemand iets tegen mij zegt.
Dat is natuurlik niets dan verbeelding (ineens achterdochtig). Of het moet zijn dat May al terugkwam! (roept) May! May! (hij zet de zak met goud weer in het gat dat hij opende, kijkt in de tent en komt opgelucht terug). Het was de stem van binnen-uit natuurlik, waarmee je het eens ben, omdat die stem gelijk heeft: Goud is het machtigst - - alles is het waard, alles, alles, alles!
STEM VAN DE PIONIER (buiten):
Ralph! De karabijn. Een beer - een beer! Hij komt op mij af, hij is kwaad als een daas. - - Raak hem in de kop.
Hij komt op hèm af?... (hij grijpt de karabijn, buiten gebrul en een kreet).
Ralph! Vlug. Of't is te laat.
Te laat? Dan ben ik - - juist op tijd!... Als hij er aan gaat dan is alles van mij - alles.
Dat klonk of de beer hem in zijn armen nam. (glurend achter de tent). Hij ligt op de grond en de beer besnuffelt hem. Hij is misschien dood, hij is 'm geweest! Nu is het goud zeker van mij, van mij allenig. Nu wordt het tijd dat ik schiet (hij schiet op de beer) (hij schiet nog eens). Dat is voldoende. Ook hij blijft
| |
| |
liggen... Alles van mij! (bukt over het goud). En nu weg, vóór zij terugkeert.
Ik laat hem liggen. Zal ik nu nog ziekenverpleger moeten worden ook?
Zij! - Te laat, te laat, ik had weg moeten wezen.
(hij bergt het goud weg).
Jij hier? Jij hier, weet je dan niet...
Ik weet er alles van - Leeft hij nog? Ik heb die beer geschoten. - -
Kom (zij gaan af, buiten gekerm. De Pionier wordt door May en Ralph ondersteund bij de tent gebracht).
| |
| |
Het dier sloeg mij in de rug - weet ik wat ik heb? - de ruggegraat gebroken - verminkt ben ik. Een van jullie moet om de dokter...
Dat is vijf uur ver te paard.
May moet gaan en jij op mij passen. Als de koorts komt - of de dood misschien - zou ik wild kunnen worden en zij zou mij niet houden.
Luister. Ga naar onze buurman en verzoek hem te gaan - hij zal dat mij niet weigeren - ik heb hem eens het leven gered. (May gaat af).
Dat is 'n heldin die vrouw van jou...
Wat malen wij om pijn? Ik zeg dat jij een schat van 'n vrouw hebt. Ik heb haar weggestuurd om met jou alleen te wezen. (Ralph gromt).
| |
| |
Geen arm, geen been, geen vinger zelfs. Ik ben verlamd door die bereslag op mijn rug. Dat ik nog spreek is mij een raadsel. Wat doe je daar? Wat heb je?
(Ralph neemt de tas weer op).
Waarom praat je niet meer tot me, Ralph? Alles wat ik hoor is een diep grommend geluid of die berekop nog over me heen buigt. Ralph, wat heb je? Wat is dat?
Dat is dan wel van jou alleen.
En je vrouw? Man en vrouw is één!
Haha! Wat ben je bezorgd voor mijn vrouw?
Ik zeg je dat je niet weggaat. Dat zou gemeen zijn. Ik ben tot niets meer in staat, misschien voor levenslang.
| |
| |
RALPH (neemt de rugzak op de schouders):
Dáág!
(zit met een schok overeind).
Wat?! (legt de hand op zijn revolver).
Dat is de woede in me, mijn ergernis man. En nu zit er zelfs meer dan gouddorst in je ogen. Wat wil je? Mij schieten? Ga je gang. Schiet, ik ben niet bang. Ik durf je nog wel sarren. Dief, vuile dief - waar wil je heen? Een slaaf zal je worden van dat goud, een rustelooze hond.
Kon ik dat, dan hield ik je tegen.
Dat redt je leven. - En wees tevreden met dàt: jij met je leven en ik met dit goud (hij gaat haastig).
Goud! Goud! Zijn laatste woord, zijn afscheid - zijn testament! - Goud! Wat voor een verscheurend beest is daarmede toch op de weg van ons jagend leven gezet? (hij gaat staan). Dat redde mijn leven, dat zei hij, omdat ik hulpeloos was en niet kon staan! Hij had moeten weten, de groene, hoe ik hem maar even in de kaart wilde kijken.
Jij staat? ... Ik schrik er van, Bob. Ik dacht dat jij ...
| |
| |
Jij dacht dat ik... er erger aan toe was...
Waar is mijn man? Wat is er met Ralph?
Gevlucht met een zak goud die hij voor ons weghield. Ik had hem al dagen lang bestudeerd.
MAY (verschrikt, ongelukkig):
Dat is onmogelik. Hoe durf je dat zeggen?
Hij heeft het goud genomen, May, want het goud heeft hem... Begrijp je?
Bijna gaf hij mij een schot in m'n rug.
Bob, je vergist je. - Wat heeft hij gezegd? Heeft hij geen boodschap achtergelaten voor mij? Hebben jullie woorden gehad? Wat heeft hij gezegd? ...
Niets May, dan een grijnslach en het woord ‘goud’ en hij heeft met dat woord zelfs jou vergeten!
Ik kan je niet geloven. Het is niet waar. Bob, hoe durf je zo met mij spotten? Je weet dat ik hem bemin...
| |
| |
Ja natuurlik, dat je hem bemint, dat weet ik, dat was zijn redding. Anders had ik hem door de knieschijf geschoten en hij was niet ver gelopen.
Als je eens wist ... (zij huilt).
Ik weet er van... Wat kan ik voor je doen, May?
Bob, help me, ik wil hem redden. Ik ga hem zoeken - ben ik niet zijn vrouw? - hij zal mij begrijpen, ik kan hem overtuigen, hij zal weer worden als vroeger... Wil je mij helpen?
Ik zal je helpen; we gaan hem na.
Het is het goud, dat hem zijn ongeluk in drijft. Vroeger, vóór hij begon met dit schrapen, was hij een heel ander man dan nu. Toen werkte hij met een lach op zijn lippen en hij was eerlik en trouw als geen tweede - - hij had een goed woord voor eenieder - - en zijn vrienden waren zijn vrienden en vijanden had hij niet in de wereld - - en ik zijn vrouw - - geen was er gelukkiger dan ik; hij maakte mijn huisje tot een plekje van vrede, waar het een vreugd was om te leven.
Wij gaan hem na. Mij ontkomen kan hij niet. Dit land is te groot en hij te onervaren in deze lege barheid waar geen weg is.
| |
| |
Sint Sebastiaan, Lambert Simon
|
|