| |
| |
| |
Hagel
Oproer in de jordaan.
‘Nu zijn ze vier dagen aan het schieten en ze hebben nog niet meer dan vijf dooden’, zei mij in vollen, diepverontwaardigden ernst een jonge bewonderaar van sterk persoonlijk gezag, dien ik toevallig sprak op den vierden dag van het Amsterdamsche barricadegevecht. Deze merkwaardige uitspraak teekent een groeiende mentaliteit. Zelfs lieden, die zwaar geërgerd waren over den bom op de ‘Zeven Provinciën’ en die geen hooger idealisme kenden dan te kankeren op de regeering, bekeeren zich zienderoogen in gezagswellustelingen en ontwerpen een sterk decreteerenden staat, die maar gauw alles moet verbieden, wat naar kritiek op de bestaande orde zweemt. Zoo ziet men, bij het wassen der jaren, de meest libertijnsche lijders aan jeugdverbeeldingen wel inkeeren tot een fel puritanisme. Het is de gewone loop van 's levens comedie en verbaast alleen de onervarenen.
Met dat al is het een feit, dat de steun verlaagd werd en dat het toch reeds gereduceerde levenspeil in de volksbuurten hierdoor tot in het ondragelijke gedrukt wordt. Dit verontschuldigt geen misdadige woelingen, doch het verklaart tenminste zeer duidelijk haar oorzaak. Niemand betwijfelt de economische noodzakelijkheid tot bezuiniging, en al kan men aan de bittertafel rechtvaardiger bezuinigingsmiddelen uitdenken dan in de departementsgebouwen, daar kan nooit bezuinigd worden of er wordt gedupeerd.
Inmiddels trof de algeheele afwezigheid van iedere fascistische of gezagsgezinde tegenactie. Gelukkig eenerzijds, want hierdoor zouden de onregelmatigheden ontaard zijn in een burgertwist. Maar toch ook karakteristiek in vergelijking bij de gebruikelijke palstaanderij der machtsverheerlijkende jongelieden, die bedwelmd van leuzen, voorgeven te snakken naar een gelegenheid tot moedsvertoon. Dit soort vertoon bleef volslagen achterwege. Het oproer is bedwongen door het overwicht der wapenen aan de regeerings-zijde; het is gelukkig niet in bloed gesmoord (de slachtoffers waren in meerderheid buitenstaanders!), het is evenmin overwonnen als voorkomen.
Zullen de eindelijke inbeslagneming der persen van ‘De Tribune’ en de arrestatie van eenige communisten wegens volksopruiing de orde verzekeren? Men mag het betwijfelen, al behoeft men heusch niet treurig te zijn, omdat er ‘maar vijf dooden’ vielen! De sterkste arm is niet sterker dan de hartslag hem toestaat te zijn. Ook dit is een bedenking, die autoritaire naturen niet mogen verwaarloozen.
D.
| |
Donald.
Mr. J.B. Bomans is een man met een politiek verleden. Hij is thans ook een man zonder politieke toekomst en daar heeft hij het naar gemaakt. Zijn gedragingen gaven den schijn, dat de behartiging van het volksbelang door hem vooral verstaan werd als een winstgevende betrekking, maar hij voerde het politieke egoïsme ten top in het
| |
| |
verbeeldingsleven, dat hij onvoorzichtig prijs gaf door de publicatie van een tiendeeligen roman, den ‘Donald-cyclus’, waarvan de uitgave gestaakt is, nu de Wereldbibliotheek, die het werk voor rekening van den auteur verzorgde, het zesde deel aankondigde met de mededeeling, dat dit felle kritiek zou uitoefenen op eenige met name genoemde kopstukken der Roomsch-Katholieke Staatspartij.
Tegenover het staken dezer uitgave, dat wij heusch niet bewonderen als een staaltje van grootmoedige zelfverloochening, zal de schrijver Bomans wel een tegenpraestatie hebben verlangd. Men kan toch niet veronderstellen, dat een zoo onvervaard fantast plotseling tot het gewenschte zelfbesef kwam en geheel uit eigen beweging besloot, de kritiek te smoren, die hij aanvankelijk zoo noodzakelijk achtte, dat hij er zelfs reclame mee liet maken?
De ‘Donald-cyclus’ was een litterair misbaksel en niemand verliest er iets bij, dat dit wangedrocht gesmoord wordt. De pers heeft zich voldoende vroolijk gemaakt over den stapel van nonsens in dit boek, dan dat wij de behoefte zouden voelen, daar nog iets aan toe te voegen. Wat ons echter verbaast en ergert is de gereedheid van den heer Bomans om zijn kritiek achterwege te laten, nu de kranten hebben bekend gemaakt, dat hij de criticus was, die zich achter een schuilnaam verborg. Zulke angstvalligheid ontsiert iederen schrijver, ook den mislukten. Voor welke dreigementen is de heer Bomans bezweken? Of welke vergoeding heeft hij geëischt voor zijn zwijgen?
Ziedaar de vraag, die het laconieke bericht van de staking zijner uitgave naar voren dringt. Kritiek op de R.K. Staatspartij en haar voormannen is geenszins ongeoorloofd. Deze partij gaf herhaaldelijk te kennen, dat zij open staat voor kritiek en hiertegen bestand is. Was dit grootspraak? Hebben haar leiders deel aan de tot stand koming van 's heeren Bomans zonderling besluit? In dat geval wordt de zaak nog verergerd!
De Wereldbibliotheek maakt thans, d.w.z. achteraf, haar meening bekend, dat zij te doen had met een ‘grap’! Men zou dit niet zeggen, als men haar aankondigingen las van het ‘puntdicht in tien boeken’, dat zij thans geheel op verantwoording van den auteur schuift, alsof een uitgever àlles maar in den handel brengen kan, wanneer er geld op tafel werd gelegd. Het heele geval is zeer onverkwikkelijk, tevens zeer lachwekkend, en bewijst wel, dat beunhazerij in de litteratuur zoomin als elders raadzaam is.
De betrokkene, die thans een mal figuur slaat, is allereerst de ‘idealist’ Bomans, wiens idealen niet opgewassen blijken tegen zijn vrees. Maar ook de R.K. Staatspartij wordt zonderling gekenschetst door het feit, dat juist bij het deel, haar betreffende, de uitgave wordt ingehouden. En de Wereldbibliotheek tracht vergeefs den schijn te redden. Het is ook voor haar een blamage.
D.
| |
Kruideniers-ethiek?
‘Volksverwildering leidt tot geloofsafval’ zoo schreef ergens een der als puriteinsche paddestoelen uit den crisisgrond opschietende comité's tot beteugeling, van wat men met alle geweld de wildere zeden van ons, overigens nogal koelbloedig, volk gelieft te noemen.
| |
| |
Men versta mij wel: alle respect natuurlijk en de beste wenschen. Maar daarbij: opgepast! Wij zouden toch liever de zaak niet te eenzijdig en vooral niet te Calvinistisch willen zien. Er schuilt reeds vroom bedrog in het aanheffen van een leus, zooals welke boven gesignaleerd comité wappert als de vlag boven een hengelclub, die uit baarzen is. Men kan zulk een vlaggende leus heel gemakkelijk omdraaien bijvoorbeeld en dan wordt, wat de brave als dreigement bedoelde, een aanklacht tegen hemzelf.
Want in werkelijkheid leidt de geloofsafval tot volksverwildering. De fatsoenlijke heeren van de zeden-kalmeering (wij willen niemand hier te na komen, maar het is al opmerkelijk dat er haast alleen mannen in die jachtclubs zetelen) moesten eigenlijk eerst de kwestie eens van die zijde bezichtigen. Nu niet zeggen, dat men dán op het terrein van de geestelijkheid komt en dus onbevoegd is. Eerlijk durven nagaan hoe de geloofsafval in een tijd als deze, zulke vormen aan kon nemen, dat een zeker gedeelte van ons volk gevaar zou gaan loopen, te verwilderen. Een recente opgave naar officieele gegevens uit een Haagsche parochie leerde, dat op 1 Januari 1934 van de 8000 parochianen er ruim 1500 hun Paschen niet meer hielden. En Den Haag is een stad, waar de sociale nood nog niet eens zoo heel erg groot is! Laat men nu vooral niet denken, dat alle schuld voor het verzuim der godsdienstplichten enkel op rekening van de maatschappelijke wanverhoudingen te boeken valt. Doch evenmin handelt men goed wijs, wanneer men het woord volksverwildering als een zondebok in de plaats van het feit der volksontrechting meent te kunnen stellen. Al jaagt men het zwarte beest nog zoo diep de woestijn zijner verontwaardiging in, de groote verzoening tusschen geloof en volk verkrijgt men er niet door. Temeer nijpt hier de nood, wanneer men onervaren jongens mee ziet toeren door het beteugelingspark, wier grootvader het Gregorius-kruis verwierf, omdat hij zoo goed een grootgeldbedrijf wist te leiden! Het zullen, naar wij maar hopen, geen verdrongen driften zijn, die hen van het geld- op het braafheidsbedrijf deden overgaan, al kunnen ze ook in dit laatste vrijwel zeker zijn van de belooning.
Opgepast voor ijver zonder verstand, voor bevlieging zonder bezieling! Het is kruideniers-ethiek, wanneer men alleen naar de vliegen slaat, die suiker stelen en er niet op let, dat zijn weegschaal een onzuiver gewicht aangeeft. Men ziet zulke handelaars het kwaad der vrijmoedigheid in den omgang tusschen de seksen bestrijden in het natuurbad, terwijl zij even vroolijk een zedenvergiftigende sfeer handhaven in heete fabrieken, waar jonge meisjes mogen werken in de plaats van hun vaders en verloofden, die te duur zijn. Men hoort zulke kwanten met afgrijzen spreken over de intimiteiten, waarvoor kampeerterreinen en bootenhuizen uitgezochte gelegenheden heeten te zijn, terwijl zij slechts stuiplachend weten te zwijmelen bij het hooren van een verdachte grap in hun o zoo nette soos. Dezulken rieken vuur en zwavel in dancings, waar de dochters van den arme, dien zij inmiddels met den nek nog niet aankijken, tegronde zullen gaan; terwijl diezelfde dochters er met haar opneemboekje bij moeten zitten, als het commissarissenvergadering is op het bankierskantoor en de duivel al zijn zeilen dient bij te zetten om van hun
| |
| |
looze vonden verheugd getuige te kunnen blijven.
En het is voor dergelijke lieden een kleinigheid om in het veld te trekken tegen vooze blaadjes, hoe ongaarne zij ook hun balans zouden overleggen aan een contrôle als die der heilige apostelen in de eerste Christengemeente; hoezeer daarnaast hun zoogenaamde giften van chariteit den walgenden toorn dier eerste priesters zouden opwekken.
Waarlijk: de schijn der rechtschapenheid weet zich heden al te goedkoop van een geestelijk paspoort te voorzien en al te lichtzinnig het woord ‘Deugd’ boven de poorten van zijn holle braafheid te schilderen. Wie let er ook nog op in een tijd, die met het algemeen gevoel voor recht, ook de distinctie voor eerlijkheid en edelheid verloor?
De puriteinen sterven gelukkig uit, laat ons nu met ons eigen bloed niet het puritanisme blijven voeden! Alle hens aan dek ter verbreiding van het goede en daarnaast dan ook het kwaad bestreden maar niet alleen op een typisch punt terwille van een in wezen liberale zedenverfraaiing, die een reëelen grond mist. Waarom sticht men geen comité's ter beteugeling van de hoovaardigheid, de gierigheid, den nijd, de gulzigheid, de gramschap en de traagheid? Daar blijft men onverschillig voor! En met zijn uiterlijke kuischheids-manie verplaatst men slechts het werkelijke kwaad. De zoo eenzijdig aangevallen booze geest van het ‘gevaarlijk naakt’ versteekt zich immers reeds thans weer zevenvoudig erger in de verlokkingen van het ‘nauwsluitend gekleed’!
Als wij allen eerst den duivel in ons binnenste eens uitdreven? En uit ons zakenleven?
A.J.D.
| |
Veel protest voor weinig zaaks.
Wanneer een beminnelijke oude tante - die voorts lijdende is aan alles wat des ouden tantes is (o, Mr. H.P.M. ook u drukte zij onlangs tegen haren boezem!) - door een vriendelijk heer daartoe in staat gesteld en op raad van eenige neven en een enkele nicht, uw mede-neven en eigen nicht, u èn een lotgenoot een vereerend geschenk toedenkt, dan gebiedt de loutere hoffelijkheid, dat gij u harenwaarts beminnelijk en jegens den edelen heer vriendelijk gedraagt. Welk wel-denkend mensch, zelfs in den zeer nevelijken staat nog verkeerend bovendien, zal dit tegenstreven? Le sens commun est le génie de l'humanité, zij hier onvertaald Goethe nageschreven.
Aan deze ‘sens commun’, die het onaanvechtbaarste en geniaalste weldenken mede inhoudt, zal A. den Doolaard ongetwijfeld het volslagen fiasco beleven van wat hij, even twijfelloos, opgezet heeft met doorzichtige bedoelingen voor het tegendeel.
Men weet immers, dat de bekroonde, of half-bekroonde zoo men vooralsnog wil, tegen welke betiteling wij bij voorbaat stelling nemen in dit diadeemprobleem, de auteur den Doolaard is, die echter ter Burg. Stand ingeschreven staat als geheeten zijnde Spoelstra. Dit duidt onmiskenbaar op een origine van boven de groote rivieren, waar al te veel goeds schuil ging, zoo niet ganschelijk verstikt werd, onder een onbeteugelden zin tot protesteeren.... ook dààr, waar niets meer te protesteeren viel of waar dit geenszins pas had. Eenvoudig, omdat men het niet meer laten kon, zoodat men moeilijk meer van
| |
| |
de bekende tweede natuur kan spreken, waar deze sinds te langen tijd reeds eerste geworden was.
Welk een verregaande grofheid beteekent het immers bij een vriendelijk toegereikt geschenk uit des schenkers hand te.... protesteeren, ook al kon de rapporteerende neef de kans niet missen de gelegenheid te schoon te zien om tegen zijn eigen protest van loflijk loven pruttelend te protesteeren.
De erfelijke besmetting met een der bijzonderste erfzonden der vaderen zou tot verontschuldiging aangevoerd kunnen worden, waren na het ongepast protesteeren niet meerdere beweegredenen gebleken, die de aangelegenheid veelzijdig verergeren.
De burger Spoelstra sloeg met den auteur den Doolaard volslagen op hol in een ordinaire ‘zet’, die ernstige bedenkingen en zelfs verdenkingen moet opwekken, omtrent zulk dom en dol gedaas.
Daar is allereerst de nadrukkelijk in toespraak en in gezochte perscommentaren en interviews gestelde kwestie van den halven kroon. Wel, als tante duiten heeft voor één heele kroon en zij verkiest het twee beminde neven te voorzien, ieder van één diadeem, dan zou ik zoo zeggen: dat moet tante weten en zij is er niets minder lief om. Dat een diadeem geen gebruikelijke mannen-hoofdtooi is, doet hier minder ter zake; een kroon is dit gemeenlijk òòk niet. Den Doolaard sprak ergens van een halve kroon, gecombineerd met een halve jockey-pet, waaruit af te leiden zou zijn, dat dit laatste hoofddeksel zijn alledaagsche voorkeur geniet in het formaat als gevorderd bij zijn weelderigen haardos (waarin de diadeem gewisselijk niet geheel misstaan zou, althans een hechte steun zou vinden). Ieder der veronderstelde combinaties, hoe buitennissig ook, blijft twijfelloos te verkiezen boven den volledige zotskap, die de alles heelende tijd slechts van zijn hoofd kan doen slijten....
Was het protest, zoo vlak in 't aangelaat van tante (de goede ziel geloofde immers aan een ‘verrassing’ en zulk een illusie verstoort men nu eenmaal nooit, temeer niet waar hier pertinent misbruik gemaakt werd van bewezen vriendendiensten!), een aperte grofheid, die de medestanders in gelijke parten onder elkaar te verdeelen krijgen, waarbij de prijs van ieder deel volkomen gelijk blijft aan die van het geheel, al is deze in geld onwaardeerlijk, luguber wordt de haast en voortvarendheid waarmede uit de laakbare daad ‘copie’ geslagen moest worden. Wie kan het in gemoede den goed-nederlandschen koopmansgeest euvel duiden, dat achter deze ‘copie’ direct de publiciteit en daarachter de blinkende klinkende munt doorzien werd? Of de verstooten vijfhonderd gulden wel vijfhonderd gulden plus winst waard zullen zijn valt minstens te betwijfelen.
Een reclame-campagne kan immers stranden op de moeilijk te overwinnen achterdocht van den consument.... die het voortreffelijkste artikel, zij het dan maar ‘half-bekroond’, eenvoudig niet koopt enkel om de verdacht-klinkende, verdenking-wekkende reclame. Hoe dit ook zij, den Doolaard, die verklaarde de gelden best te kunnen gebruiken (de sympathiekste mededeeling die wij in dit verband van hem hoorden) bewees zich zelf geen dienst, naar wij meenen te mogen veronderstellen, maar wij betreuren de zekerheid, dat hij er anderen ernstig mede dupeert. In
| |
| |
Nederland volhardt men ook in de boosheid een calvinistische en dus uiterste karigheid te betrachten o.a. waar het geldt kunstzaken met geld te waardeeren en alle goede gevolgen van dien. Dat den schaarschen idealisten de schrik in de beenen moest slaan bij de eerste schreden van één hunner, is dubbel jammer, omdat het in de naaste toekomst mogelijk gelijk-gestemden weerhouden zal om op pad te gaan. Er is een sterkende troost: zeer weinig auteurs verwijlen blijkbaar te langdurig in den Balkan en krijgen te overhaast daarna, door een noodlottig toeval, een prijs te deelen met een auteur, die, na een recent conflict, zeer stellig tot het ‘vijandig’ kamp gerekend moet worden. Want ook de ‘partij’ behoort tot de vaderlandsche zonden, die, naast eenig onmiskenbaar aangenaams, velerlei onheilen stichtten.
Mocht er nog eens iemand lust gevoelen tot het instellen van een prijs voor een roman-uit-het-zakenleven of voor welk ander doel dan ook en daarna zooveel bewonderenswaardige meegaandheid toonen bij de eischen van de literaire onafhankelijkheid, dat deze èène doolende aardling hem niet weerhoude zich per maatschappij, als anderszins, te onderscheiden! Hem kan het slechts tot lof strekken en den ontvanger van zijn prijs kan daardoor geen blaam treffen, al zal een enkeling pogen het als zoodanig, om nare bijkomstigheden, voor te stellen. Dit weet in gemoede menig auteur en o.a. de niet-auteur
C. NYPELS.
|
|