De Gemeenschap. Jaargang 10(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 469] [p. 469] Pierre Kemp Kleine gedichten Dood hout Langs de lijn liggen overal doode biels en de mannen uit een parochie met veel duiven zijn gereed om ze te verschuiven. Er naast staat tusschen de geurende struiken een paal en kan niet ruiken. Eenzaamheid De lucht is zoo lila en lauw om de rose bloemen bij den molen. Het water ernaast stapt grauw geruischt in de schoepen met vloeiende zolen. Het is er om in 't grijs gereed te staan en maar in en uit de kamers te gaan. Donker land Op het veld begint het groote zwart te staan, achter het laatste licht dat in den wind schijnt weggegaan. Ik volg den grooten weg en zoek een naam, omdat er geen boomen meer zijn en ik roep iets aan in den vorm van een nameloos gordijn. [pagina 470] [p. 470] Ik zoek een trom om den morgen aan te kondigen en een vroeg dier vlucht uit de wei naar het bosch. Eerst als ik slapen ga, kan ik beloven niet meer te zondigen. Er bloeien blauwe palmen snel naar boven en deelen het decoratieve licht. Er komt met een jonger gezicht uit den ouden tijd een nieuw soort vrouw aangegaan. Ik denk aan een glijdende zwaan. Zonder veeren ziet ze me aan. Weer moet ik in de vrouw gelooven. Ik vraag haar niet waar ze slapen gaat en in welke kleur en niet hoe laat, maar toch wil ik iets om haar iets te verkondigen, Ik moet in haar gelooven. Eerst als ik slapen ga, kan ik beloven, niet meer te zondigen. Vraag Ik ben misschien maar geboren om door den avond naar huis te gaan en voor gesluierden stil te staan, om de verdrietige woorden te hooren, wat kijkt die bleeke man me aan. Ik heb nooit veel gewonnen, maar heb ik ooit veel verloren? Vorige Volgende