De Gemeenschap. Jaargang 10(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 468] [p. 468] Louis de Bourbon Bij een sterfbed Nu is haar wit gelaat omhoog geheven, ik sluit haar oogen, maar de smalle hand is in mijn handen warm en zacht gebleven: een korte afscheidsgroet vanuit dat andre land. Ik weet nog niet of ik haar weer zal vinden in 't groot heelal, waarheen de dooden gaan, misschien aan 't altaar van de zielsbeminden waar roode lampen in den schemer staan. Maar zeker zal mijn liefde dit ontberen: de wilde geuren, die haar lichaam bood, het diep bezit, dat nimmer weer zal keeren, dien teedren hemel van haar zachten schoot. O levenslot, o wreed en eeuwig derven o hulploos lichaam, dat zijn oorsprong vindt in eendre liefde, die als gij moest sterven, zoo alles sterft, dat eenmaal werd bemind. Vorige Volgende