De Gemeenschap. Jaargang 10
(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
Jan Engelman
| |
Derde acte
(Een tuin met weelderigen plantengroei. Rechts een bordes met een deur, die naar de vertrekken van Turandot leidt. Links een paviljoen, dat Kalaf tot verblijfplaats is aangewezen. Namiddagzon.)
| |
[pagina 372]
| |
Eerste TafereelADELMA:
(staande tusschen de struiken, met halve stem)
Zoo groeit mijn liefde tot een doem,
omdat mijn hart te veel bemint.
Als ik zijn naam met fluistren noem:
het eenig antwoord geeft de wind.
Ik ben alleen - en zonder zin,
geborgen in dit zwijgen groot,
lijd ik de schichten van een min
die uitziet op verlies en dood.
Want die mij minde jaagt een waan
en die hij liefheeft doet hèm smaad:
ik word gemaaid als gelend graan
met helle zeisen van mijn haat.
O Turandot, die lijden doet,
wat geeft uw hoogmoed voor gewin?
Gij drijft een vlam door koningsbloed -
kortstondig, want ik ben slavin.
Kon ik haar bijten tot het rif,
de smalle hand die mij kastijdt!
Kon ik met dolken en vergif
verdelgen die ik zoo benijd!
Verdriet en schaamte dek ik toe
als zij mijn held en heil'ge schendt,
ontsteld, ontkracht en eindloos moe,
want ik moet blijven tot het end -
ik, die zijn naam met fluist'ren noem
en zacht wil schreien als een kind.
Zoo groeit gij, liefde, tot een doem,
wanneer het hart te veel bemint!
(Turandot en Zélima verschijnen op het bordes. Adelma verbergt zich.)
| |
[pagina 373]
| |
Tweede TafereelTurandot, Zélima, later Adelma
TURANDOT:
O spijt! O schaamte! - en voor mij, die nimmer boog!
ZELIMA:
Men schaamt zich voor geen prins, zoo liefdevol als hoog.
TURANDOT:
O, kwel mij niet, zijn aanblik deed mij gansch verwarren.
Wat was dit voor gevoel, als stond ik onder starren
en ademde de geuren van een rozenbed?
Nog nimmer heeft een man, een minnaar mij belet
met klaar verstand alleen den eigen weg te kiezen,
maar bij zijn aanblik was ik zeker te verliezen
en stierf mijn zelfgevoel gelijk een avondgloor.
De faam van zijn triomf snelt alle landen door,
- maar nòg is 't tijd, nog kan ik wagen, kan ik winnen:
ik wil hem haten, die mij aanspoort tot beminnen,
‘Wie is de koningszoon,’ zoo luidde zijne vraag,
‘Wie is de koningszoon, die menig hinderlaag -
verjaagd uit zijnen staat, met vader en met moeder,
wier grijsheid hij steeds eerde en bijstond als een hoeder -
te boven kwam met moed en plotsling de fortuin,
die zijn verstand herwon, zag nederslaan tot puin?
| |
[pagina 374]
| |
Die zijn geluk nabij zag, maar niet kòn aanvaarden
geluk waarin zijn liefste liefde niet wil aarden?’
Hij is het zelf, dat is zoo helder als kristal:
o, vond ik 't wezen dat hem kent en noemen zal!
ZELIMA:
Prinses, ook ùwe rozen wang gaat eens verbleeken:
aanvaard het huwlijk, vóór het leven u zal breken!
ADELMA:
(te voorschijn komend)
Uw raad, o Zélima, is raad van een slavin,
hij voegt niet voor den hoogen geest van een vorstin.
(Tot Turandot)
Prinses, ik hoorde 't volk reeds spotten met uw falen,het wacht zijn kans om ware grootheid neer te halen.
Het is tot edelmoedigheid niet recht bekwaam:
u rest alleen, te vinden 's prinsen waren naam,
om paal en perk te stellen aan dit blind verguizen.
Er moet, zoo zei hij, hier in Peking iemand huizen
die kent zijn naam, de streek waar hij ter wereld kwam:
zoek naar dat schepsel en neem weer wat men u nam.
TURANDOT:
Adelma, al mijn rijkdom zou ik gaarne geven
als ik dien man maar vond en redde 't maagdlijk leven.
ZELIMA:
Prinses, den eenling zoeken in die groote stad
valt zwaarder dan in t veld 't vierdeelig klaverblad
| |
[pagina 375]
| |
en als het volk van deze pogingen zou hooren,
't zou luider lachen, hoonen, morren dan te voren.
Tot heden had het eerbied voor uw scherpen geest,
't is zeker dat het in uw zoeken zwakheid leest.
ADELMA:
Och kom, gij slaagt, als Zélima maar weet te zwijgen...
ZELIMA:
Gij wordt beleedigend, Adelma, doch uw dreigen
zal mij niet voeren van het koninklijke pad
dat ook slavinnen kunnen wandlen bij 't debat.
Ik heb u, meesteres, in eerbied willen wijzen,
wat er in 't huwelijk aan schoonheid valt te prijzen.
Maar zal ik spreken van der liefde ambrozijn,
wanneer uw walg en weerzin onverwinlijk zijn?
Hoor wat mijn moeder mij vertelde in vertrouwen:
Schirina, op wier waarheidsliefde ik kan bouwen.
Zij heeft den prins in onze herberg gelogeerd;
mijn tweede vader, Hassan, die ons goed beheert,
kent hem al jaren lang, hij wist zijn deugd te roemen,
maar weigert pertinent des prinsen naam te noemen.
Wilt gij dat ik hem, met méér list, eens ondervraag?
TURANDOT:
O Zélima, dit is de redding! Méér dan graag!
| |
[pagina 376]
| |
ADELMA:
(zuinig)
't Is niet onmooglijk, dat hier kansen zijn gelegen,
maar wees voorzichtig, want gij hebt zijn argwaan tegen.
Een man, gewaarschuwd, valt bij 't woordenspel niet meê,
bewaakt zijn lippen en telt ongeveer voor twee.
Maar ik hoor stemmen, laat ons binnen overwegen...
(Geleund op Zélima's arm gaat Turandot haar vertrekken binnen.)
ADELMA:
(langzaam volgend)
O liefde, maak mij sterk, en schenk mij eind'lijk zegen!
| |
Derde TafereelKalaf, Barach
KALAF:
Gij alleen kent mijn naam in Peking. Lang is het geleden dat ik mijn vaderland verliet en elkeen waant mij dood. Hoe zou ik iets hebben te vreezen? BARACH:
Hoogheid, men moet altijd rekening houden met de kwade kansen van het lot. Gij hebt een groote onvoorzichtigheid begaan. Na alles in de waagschaal te hebben gesteld om de vrouw van uw droomen en een keizerrijk te winnen, hebt gij, in overmaat van goedheid en onbegrijpelijke zwakheid, met één slag al uwe aanspraken prijs gegeven. | |
[pagina 377]
| |
KALAF:
Barach, gij hadt zelf de wanhoop en de smart van Turandot moeten zien, van deze goede engel, die voor mij het leven zelf is, om het medelijden te begrijpen dat mij overweldigde. Wie weet of haar hart door mijn vrijwilligen afstand niet werd getroffen! Liefde is wat anders dan een afgedwongen bezit. BARACH:
Ik vrees, Hoogheid, dat gij een ijdele hoop koestert. KALAF:
Maar de prinses kàn mij niet ontgaan, Barach. Gij hebt toch mijn verzoek geëerbiedigd en mijn naam aan niemand genoemd, zelfs niet aan Schirina? BARACH:
Ik heb gezwegen, zooals een man betaamt, en toch, ondanks alles voel ik een vage vrees, een dreiging, verraad... | |
Vierde TafereelDezelfden, Jan Klaassen, Lao Pei, Pong, wachters.
JAN KLAASSEN:
(als hij Kalaf ziet)
Daar is hij eindelijk. Voor den duivel, waar waart gij toch gebleven? LAO PEI:
(op Barach wijzend)
Hoogheid, wie is die man? | |
[pagina 378]
| |
JAN KLAASSEN:
Ja, met wien waart gij daar in zoo vertrouwelijke kortswijl bezig? KALAF:
Die man is mij onbekend. Ik ontmoette hem in de tuinen van het paleis en vroeg hem inlichtingen over de stad Peking en de zeden des lands. LAO PEI:
Hm! Vergun mij u te zeggen, Hoogheid, dat uw geest een weinig lichtzinnig is. Ik meende dit reeds op te merken in den divan. Uw gedrag jegens prinses Turandot was uiterst origineel. JAN KLAASSEN:
Laten wij daarover zwijgen. Gedane zaken nemen geen keer. Maar gij loopt gevaar, arme jongen, want de weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid. Als wij niet een oogje in 't zeil houden loopt gij in de val.
(Tot Barach)
Wat jou betreft, ouwe snorrebaard, ik zou je raden de beenen te nemen.
(Tot Kalaf)
En wilt u zoo vriendelijk zijn dáárheen te gaan
(wijst naar links)
, in het paviljoen dat men voor u in gereedheid heeft gebracht!
(Tot Pong)
Gij, met uw pages, moet de omgeving bewaken. In het donker zijn alle katjes grauw en er kon er wel eens eentje op den gekamerden kater af komen. Dat nièmand hier binnentrede, zoo luidt de wil des keizers. Tienduizend van kruin tot zool gewapende soldaten zullen de wacht betrekken rondom het paleis.
(Tot Kalaf)
Mijn zoon, Zijne Majesteit verkeert in groote zorg over u. De keizer heeft het goed met u voor en zou zijn verdriet niet aan kunnen, als
| |
[pagina 379]
| |
gij niet zijn schoonzoon werd. Om te verhinderen dat u eenig onheil overkome, wil hij, dat gij tot morgen zijn gevangene blijft. Wij hovelingen hebben met de scherpzinnigheid die ons eigen is begrepen, dat de prins, wiens naam Turandot heeft te raden, niemand anders kan zijn dan gij zelf. Alles zou dus verloren zijn als men uw naam uitvischte. In Godes naam, zorg dat hij niet over uw lippen komt.
(Den arm van Kalaf nemend)
Evenwel, als gij héél zacht spreekt, kunt gij hem wel toevertrouwen aan uw ouden vriend Jan Klaassen, die zeer vereerd zou zijn met uw vertrouwen en hem zal verzwijgen als een halsmisdaad die hij zelf had bedreven. Wat dunkt u?
KALAF:
Ik bewonder uw diplomatie. Maar wat zou de keizer er wel van zeggen, als hij u thans kon hooren? JAN KLAASSEN:
Bravo, het was maar een voorproefje. Ik constateer met vreugde, dat men u niet makkelijk geheimen uit den mond trekt. LAO PEI:
(Aan Kalaf's kiel trekkend)
Hoogheid, ik beoefen de heraldische wetenschap en brand van verlangen om uw wapen te kennen. Als gij mij de eer aandoet het te beschrijven, zal ik zwijgen als een zeespiegel in een labberwind. KALAF:
Morgen zult gij het weten, o voortreffelijk rijksgroote. LAO PEI:
Prachtig, Hoogheid. Gij zijt fameus. Ik haat de babbelaars. | |
[pagina 380]
| |
JAN KLAASSEN:
De avond valt over de Haarlemmerhout. Het is tijd om u terug te trekken.
(Tot Barach)
En jij, zou je nu eindelijk niet eens opstappen en een beetje gaan promeneeren waar je hoort? De markt lijkt me jouw domein, een paleistuin is geen pantoffelparade.
(Tot Pong)
Pong, doe uw plicht. Uw edel hoofd staat op het spel.
PONG:
Mijn hoofd is mijn eigen hoofd en ik zal zorgen dat het staan blijft. JAN KLAASSEN:
(Tot Kalaf)
Goeden avond, Hoogheid. En vooral
(vinger voor den mond)
Sst! Sst!
(Hij verdwijnt naar links)
.
LAO PEI:
Ik groet u, Hoogheid. Wees voorzichtig.
(Vinger voor den mond)
Sst! Sst!
(Barach aankijkend)
Een onbetrouwbaar heerschap, maar enfin...
(Hij gaat eveneens links af. Op een teeken van Pong marcheeren de wachters naar het paviljoen).
KALAF:
(Tot Barach)
Vaarwel, trouwe vriend. Wij zullen elkander spoedig weerzien. BARACH:
Hoogheid, ik ben geheel tot uw dienst... PONG
(Hen scheidend)
Genoeg plichtplegingen! Hoogheid, ik verzoek u mij te volgen.
(Barach loopt naar het achterplan en wenkt nog een stil vaarwel aan Kalaf. Pong gaat naar het paviljoen en Kalaf volgt hem, omgeven door de wachters. Als Pong reeds in het paviljoen verdwijnt komt Timoer, als bedelaar gekleed, in het achterplan op).
| |
[pagina 381]
| |
Vijfde TafereelBarach, Timoer
TIMOER:
(Zijn zoon ziende temidden van de wachters)
Mijn zoon temidden van soldaten! Achtervolgen de vijanden hem dan tot hier toe?
(Naar de deur van het paviljoen strompelend, die door de wachters is gesloten)
Kalaf! Kalaf!!
BARACH:
(Toesnellend en Timoer ruw vastgrijpend)
Zwijg, vermaledijde schooier, of ik steek je een ponjaard tusschen de ribben. Wie ben je? Waar kom je vandaan? Hoe weet je den naam dien je rondschreeuwt? TIMOER:
(Hem herkennend)
Barach, herkent gij uw koning niet? Moet gij hem beleedigen en met moord bedreigen? BARACH:
(Verrast)
Koning Timoer! TIMOER:
Ja, Timoer! BARACH:
Sire, vergeef mij!
(Knielt en kust zijn hand)
Wie zou u herkennen in deze trieste kleedij? Maar hoe komt gij te Peking? Heeft koningin Elmaze u vergezeld?
TIMOER:
(Somber)
Zij is niet meer in het ondermaansche. De ballingschap heeft haar krachten ondermijnd en de aarde is over haar gesloten. BARACH:
Welk een ramp! Mijn koningin... | |
[pagina 382]
| |
TIMOER:
Alleen achtergebleven, besloot ik mijn zoon te gaan zoeken. Hier vond ik hem, maar helaas, temidden van soldaten, die zonder twijfel opdracht hebben hem te dooden. BARACH:
Neen Sire, gij vergist u. Misschien zal hij morgen de gelukkigste der stervelingen zijn. Maar bij alles ter wereld, verzwijg zijn naam! Turandot, de dochter van keizer Altoem, zoekt dien te ontdekken. Komt zij hem te weten, dan is de prins verloren. Alleen voor zijn welzijn, bedreigde ik u met dit lemmet. Hopen wij, dat men u niet gehoord heeft. Weet echter, dat mijn naam hier Hassan is en géén Barach. TIMOER:
Maar wat heeft dat alles te beteekenen? BARACH:
Sire, onder mijn dak zal ik u de gansche historie vertellen. De muren hebben hier ooren. Laat ons gaan. Maar wie zie ik daar? Wel voor den duivel, Schirina! | |
Zesde TafereelDezelfden, Schirina van het bordes komend
BARACH:
Vrouw, wat doet gij in dit paleis? SCHIRINA:
(Opgewekt)
Ik heb een beetje met mijn dochter gepraat en eens geïnformeerd of prinses Turandot zich al getroost heeft over haar nederlaag en tot het huwelijk heeft besloten. | |
[pagina 383]
| |
BARACH:
Altijd weer die verwenschte babbelzucht en nieuwsgierigheid. Heb je soms aan Zélima gezegd, dat de pretendent der prinses in onze herberg heeft gelogeerd en dat ik hem van vroeger ken? SCHIRINA:
En wat zou het voor kwaad kunnen als ik dat deed? BARACH:
Antwoord! SCHIRINA:
Ja, ik heb het gezegd. Zij heeft mij zelfs den naam van den jongeman gevraagd en ik heb beloofd dien aan jou te vragen. BARACH:
Groote hemel, barmhartigheid! Je drijft ons in het grootste gevaar. Wij moeten onmiddellijk de stad verlaten en op snelle paarden vluchten. Er is geen tijd te verliezen.
(Zij willen gaan naar het achterplan. De deur op het bordes vliegt open)
Maar het is al te laat. Stil, geen argwaan wekken. Daar is Ping en zijn afschuwelijke euneuchen.
(Tot Schirina)
Neem dien grijsaard mee en verberg je zoo ver mogelijk hier vandaan. Ik zal Ping aan de praat houden.
(Ping verschijnt en bekijkt hen)
SCHIRINA:
Maar ik begrijp er niets van... BARACH:
Geen gepraat, gehoorzaam!
(Hij duwt Timoer en Schirina in de richting van het achterplan)
| |
[pagina 384]
| |
Zevende TafereelDezelfden, Ping en zes euneuchen
(Gedurende de voorgaande tafereelen is het langzaam duister geworden. De maan komt op en overgiet de tuinen met een blauwen schijn)
PING:
(Luid)
Halt daarginder! Blijft staan!
(Timoer en Schirina doen eenige stappen terug. Barach komt naar Ping toe die naar het midden van de scène is geloopen. De euneuchen volgen hem.)
BARACH:
(Tot Ping)
Heeft de prinses u uitgezonden om een zekeren Hassan te zoeken? PING:
Juist, dat heeft zij. BARACH:
Ik ben dien gij zoekt, en ik ben bereid u te volgen. PING:
Zoozoo vriend, gij vergeet, dat het overschrijden van den drempel van haar vertrekken aan iederen man is verboden. Ik heb opdracht, daarbinnen zelfs de vliegen en muggen van het mannelijk geslacht te dooden. De prinses zal zelve verschijnen om met u te spreken. Wees niet bevreesd, zij wil u een voortreffelijk voorstel doen en het hangt slechts van u af, of gij rijk als Croesus zult worden.
(Tijdens dezen dialoog trachten Timoer en Schirina zich stil te verwijderen)
| |
[pagina 385]
| |
PING:
(die het bemerkt)
Héla, daar! Ik heb jullie gezegd om stil te staan.
(Tot Barach)
Wie is die grijsaard in dat lompenpak?
BARACH:
Het is mij niet bekend. PING:
En die vrouw daar? BARACH:
(zenuwachtig)
Ik ken haar niet. Maar laten wij voortgang maken. Noodig uw meesteres uit, hier te verschijnen. PING:
Een beetje geduld, mijn waarde, 't Is vreemd... Ik zou zeggen...
(Hij nadert Schirina die het hoofd afwendt en kijkt haar in het gezicht)
O, zoo!
(Op sarcastischen toon tot Barach)
En gij kent die vrouw niet? Maar is dat niet uw eigen duifje, de bekoorlijke Schirina? Ik meen haar verscheidene malen in het vertrek van Zélima te hebben gezien. Waarom die leugens? Hier schuilt een adder onder het gras.
(Tot de euneuchen)
. Arresteert die menschen!
(De euneuchen grijpen Barach en Timoer vast)
Men kan nooit voorzichtig genoeg zijn.
(Tot twee euneuchen die op het bordes zijn gebleven)
En jullie, gaat aan de prinses zeggen, dat Hassan zich hier bevindt en tot haar beschikking is.
(De twee verdwijnen in de vertrekken van Turandot)
SCHIRINA:
(Tot Ping)
Maar wat heeft mijn man gedaan dat gij hem zoo behandelt? | |
[pagina 386]
| |
PING:
Stilte, beleedig het gezag niet. BARACH:
(bitter tot Schirina)
Ziedaar nu, vrouw, het resultaat van je nieuwsgierigheid! Geslacht van Eva, de wereld zou een paradijs zijn als we het zonder u konden stellen! Sexus sequior! (Vignet van Lambert Simon)
|
|