| |
| |
| |
Hagel
Tactiek of apenliefde.
Het aardigste aan Dr. Menno ter Braak is, dat hij op onverwachte momenten met een meer dan vrouwelijke loslippigheid geheimen verklapt.
Ten eerste geheimen die eigenlijk publieke geheimen zijn, bijvoorbeeld, dat de appel niet ver van den boom valt en dat het afscheid van domineesland maar een straatje-om was, n'en déplaise Stendhal, Nietzsche, Multatuli en Huxley. Een bewijs voor dit laatste vindt men in de manier waarop hij over de vertooning van ‘Tobias en de Engel’ van James Bridie schreef in ‘Het Vaderland’, van welk blad hij nu letterkundig redacteur is geworden. De vertrouwelijke wijze waarop de tooneelfiguren van Bridie met de bijbelsche teksten en toestanden omspringen kon hem geen glimlach, slechts een afkeuring ontlokken. Ongeveer ter zelfder tijd kwam in een betoog, dat hij opzette tegen mr. J.C. Bloem n.a.v. diens artikel over Stefan George in ‘Den Gulden Winkel’, als het duveltje uit het doosje... Just Havelaar op de proppen. Ausgerechnet. Men zal toegeven dat het wat eigenaardig aandoet bij iemand die eerst Dirk Coster heeft helpen doodknuppelen.
Ten tweede verraadt Ter Braak echter geheimen die geheime geheimen zijn en nu wordt het vroolijker. Zoo heeft hij in een lezing voor de Litteraire Faculteit van het Utrechtsche Studentencorps uit zijn mond laten vallen, dat ‘wij’ - dat is de redactie van ‘Forum’, die zich niet zonder eenig gezichtsbedrog ‘de generatie van '30’ acht - de schoonheid om tactische redenen een tijdlang achteraf hebben gehouden.. De schoonheid dus als asschepoester, maar teederlijk bemind, stiekum. Het stond werkelijk in de krant en helaas was er niet bij vermeld hoe de vergadering keek, of wat zij uitriep, toen er zoo trouwhartig uit de school werd geklapt.
Beste Menno, welk een verrukkelijke perspectieven opent uwe tijdschriftenstrategie! Wie weet door hoe daverende onthullingen wij nog zullen worden verrast! Eerst onder Gemengde Berichten bijvoorbeeld, vet onderkast: ‘Tijdschriftredacteur slaat zijn vrouw dood, die hij vurig beminde’. Onderkop: ‘De dader op vrije voeten, want hij deed het uit tactische overwegingen’. Tweede onderkop: ‘De buurtbewoners brengen den tactischen echtgenoot een serenade, alle vrouwen worden doodgeslagen’.
In ieder geval, nu de Schoonheid eenmaal heeft gekregen, waar zij recht op had, staat een heel rijtje van ‘mythen’ klaar, om aan de deur van Ter Braak's geweten te kloppen. Coster kan gerust zijn, de worgtouwen worden al losgemaakt. En daar zie ik ze staan: de Liefde, den Godsdienst, den Droom, die nog onlangs in ‘Groot-Nederland’, via den heer Sigismund Freud, hun nekwervels voelden kraken.
Logisch doorgeredeneerd mogen wij echter nog grooter verrassingen verwachten. Een redactie, die kastijdt wat zij liefheeft, is natuurlijk ook tactisch genoeg om te liefkozen wat zij haat. Wel ja, wij abonné's van ‘Forum’ zullen ons laten beetnemen! Niks hoor,
| |
| |
wij lezen door de regels heen en we begrijpen de terminologie volkomen. De intelligentste redactie van Rijks-Nederland heeft vanzelfsprekend de intelligentste lezers. Daar zegt u zoo iets - Intelligentie? Wèlk een grap: de redactie van ‘Forum’ adoreert de stommiteit. Luciditeit? Man schei uit: zij bedoelt alleen te bewonderen wat troebel is als een zakje koffiedik. Gratuite daden? Ben je nou heelemaal van God verlaten: zij propageert eigenlijk slechts de meest weloverwogen en berekende act. Menschelijke waardigheid? Maar mijnheer, heeft u nooit van de diviene comedie God's gehoord?
Verder kan het niet lang duren, of de litteraire selectie, welke de redactie maakte, blijkt te bestaan uit heeren, die zij execrabele horreurs vindt. Stendhal? Ajasses, die dikneuzige officier met zijn Schoonheid als ‘promesse de bonheur’, het moest de priesterlijke Chateaubriand zijn. Nietzsche? Goeje hemel, wat een zeur in vergelijking tot Richard Wagner en zijn verheven fétichisme. Multatuli? Lieve man, begrijp dan toch dat hij veertig keer uit Potgieter met de krentenwinkel kan. Huxley? Foei, foei, geef òns maar Hitler en Krisnahmurti.
Oneindig rijk worden de mogelijkheden. Ter Braak, voortreffelijk zoon van het denkende deel der natie, denkt - zoo verklapte hij verder - iederen dag heelemaal opnieuw, met dezelfde regelmatigheid en zindelijkheid waarmede hij zich scheert. Over het leven als symbool van een variabele grootheid - en zoo zijn laatste werk, nadat hij zich des avonds de slaapmuts om den hoog met hersens gevulden schedel heeft geknoopt, is denken. Dan droomt hij een paar uurtjes, tja, wie is er groot voor zijn nachtpitje? Maar nauwelijks is de dagvorstin ter kimme gerezen of het lieve leventje begint al weer. Hij denkt als hij zijn eerste pipi doet, hij denkt als hij in zijn jaegertje schiet, hij denkt als de melkboer belt, hij denkt als hij het ochtendblad ontvouwt, hij denkt als hij thee - veel thee - slurpt, hij denkt als hij zijn eega goêndag kust, hij denkt als hij zijn critieken schrijft, hij denkt als hij over de zetterij wandelt, hij denkt als hij de sandwiches uit het papiertje rolt, hij denkt als de hoofdredacteur opspeelt, hij denkt als hij in de bodega zit, hij denkt als hij naar den schouwburg gaat, hij denkt als hij vacantie heeft en hij denkt als hij in een duinkom stilletjes weent over de onherroepelijk laatste plaquette met poésie pure.
Hoe vermoeiend toch, nietwaar? Maar hoe makkelijk voor u, die den neerslag van zijn denken uitspelt.
Leve Ter Braak, leve de loslippigheid, leve de ambivalentie, leve de schedelspiraal!
J.E.
| |
Huistaak.
Pater van Heugten heeft onlangs beweerd, dat de schrijvers van litteratuurgeschiedenissen zoo zelden eerlijk zijn, immers het is onmogelijk, dat zij de hééle stof beheerschen! Waarom laat men de litteratuurgeschiedenissen dan niet samenstellen door verschillende auteurs? Een ondernemend uitgever zou geld kunnen verdienen, als hij een vijftigtal levende Nederlandsche schrijvers uitnoodigde, ieder een opstel te schrijven over een hunner groote voorgangers. Welk een overtuigend en betrouwbaar werk zou er niet ontstaan, indien de taken verdeeld waren als volgt:
| |
| |
Man Arnet over Nicolaas Beets. |
J.C. Bloem over Hieronymus van Alphen.
Magd. Böthlink over Pieter Langendijk. |
Louis de Bourbon over Elia Borger. |
Ds. P.C. Boutens over Mr. Willem Bilderdijk. |
Menno ter Braak over Stalpaert van der Wiele. |
Prof. Gerard Brom over Gerbrand Az. Breeroo. |
Henri Bruning over Joost van den Vondel. |
Alex Campaert over Const. Huygens. |
Clinge Doorenbos over Jacques Perk. |
Antoon Coolen over Melati van Java. |
Dirk Coster over Just Havelaar. |
Anthonie Donker over Koetsveld. |
A. den Doolaard over Adwaïta. |
Anton van Duinkerken over Multatuli. |
Jan Engelman over Jacob Cats. |
Dr. P.N. van Eyck over Justus van Maurik. |
Prof. Dr. Jac. van Ginneken over Piet Paaltjes. |
Geerten Gossaert over C.S. Adama van Scheltema. |
Jan Greshoff over E.J. Potgieter. |
Marnix Gijsen over Is. Querido. |
Albert Helman over J.R. van der Lans. |
A.M. de Jong over Jan van Ruusbroec. |
C.R. de Klerk over J.Jz. Starter. |
Albert Kuyle over Pater Th. van Hoogstraten O.P. |
Jef Last over Hadewijch. |
Herman de Man over P.C. Hooft. |
Mr. H. Marsman over Justus van Effen. |
Ernest Michel over Erasmus. |
Dr. H.W.E. Moller over Karel van de Woestijne. |
Mr. M. Nijhoff over Hofdijk. |
A.J.D. van Oosten over J.F. Helmers. |
E. du Perron over Frederik van Eeden. |
Mien Proost over Janus Sceundus. |
J.K. Rensburg over H.Cz. Tollens. |
A. Roland Holst over Rhynvis Feith. |
H. Roland Holst-v.d. Schalk over Betje Wolff. |
Dr. Felix Rutten over Jacobus Bellamy. |
J. Slauerhoff over P.A. de Génestet. |
Alie Smeding over Anna Maria Schuurman. |
Maurits Uyldert over De Schoolmeester. |
Bernard Verhoeven over Kinker. |
Prof. Albert Verwey over Paul van Ostayen. |
J. Vestdijk over A.W. Staring. |
Paul Vlemminx over Bernard ter Haar. |
Hendrik de Vries over Karel van den Oever. |
Theun de Vries over Pater A. Poirters S.J. |
J.W.F. Werumeus Buning over Dr. Schaepman. |
Gerard Wijdeveld over Jan van Beers |
Elisabeth Zernike over Saartje van der Wilp. |
V.D.E.
| |
Daar is geen Belgische cultuur.
Daar is een cultuur van Groot-Nederland, daar is een cultuur van Groot-Frankrijk, daar is geen Belgische cultuur. Wie ons het tegendeel willen beweren, maken ons méér ‘dietsch’ dan goed voor ons is!
Daar is geen Belgische cultuur. Wat ervoor doorgaat, is de cultuur van een Fransche provincie. Werd het ooit duidelijker vastgesteld dan door André Billy in de volgende regels, welke wij ontleenen aan het Parijsche weekblad
| |
| |
‘1934 de semaine en semaine’, het nummer van 7 Maart j.l.: ‘En somme, pratiquement, la littérature belge, ça n'existe pas. Ce qu'il y a, c'est une littérature française aux tendances innombrables, qui, lorsqu'elle ne profite pas de la centralisation parisienne, en souffre, et voilà tout’.
De uitnoodiging is overduidelijk. Het litteraire Belgicisme van eenige auteurs ‘d'expression française’ wordt hoogstens beschouwd als een der ‘tendances innombrables’ van de Fransche letterkunde. En wel als een ‘tendance’, die zonder de Parijsche litteratuur-centralisatie, nauwelijks levensvatbaar kan zijn: ‘Il est trop vrai qu'un recueil de poèmes ou de contes timidement édité à Liège ou à Poitiers a peu de chance de forcer l'attention du chroniqueur qu'environnent la poussière et la rumeur de Paris. La bousculade de la grande ville nous masque le patient effort des provinces. Que faire à cela? La centralisation a de graves défauts, mais elle facilite la diffusion des oeuvres et des noms. C'est Paris qui permet à nos écrivains d'être lus dans le monde entier. Dispersée “régionalisée”, l'édition française verrait se réduire sa zone d'influence, ce n'est pas douteux.
Pour les écrivains de Belgique édités à Paris, la question de nationalité ne se pose pas. Ils sont traités exactement sur le même pied que les écrivains français.’ Parijs beschouwt de Belgen als Fransche provincialen. Er zijn geen ‘Belgen’.
D.
| |
Verrassingen in blik.
Het gaat maar weer om kleinigheden, doch om kleinigheden waar typische perspectieven in liggen. Toen de kranten in schuchtere, maar duidelijke termen melding maakten van het feit, dat ergens, in een armelui's keukentje een bebloed stuk verband te voorschijn kwam uit de blik-vleesch-pastei, waarmee zich een werkloos gezin mag voeden, bleek dit perspectief: In de vergadering van 's Volks vertegenwoordiging merkte een minister, naar aanleiding van dit bericht op, dat zich in het beste krentenbrood zelfs wel eens een steentje bevond. Dat was kloeke taal; onmiddellijk volgde dan ook in dezelfde kranten de bezadigde waarschuwing: om uit zulk een op zichzelf staand geval toch vooral geen sensatie-geruchten af te leiden.
Best: geen sensatie-geruchten alzoo. Geen stemming gemaakt tegen de monden, die nog krentenbrood kunnen eten en daar wel eens een zwerfsteentje in vinden. Geen bezwaar ook tegen het onvermijdelijke fatum, door hetwelk soms bij een loos toeval, de voortreffelijkste, de roemruchtste, de Méésterbakker waarlijk het krentje niet van een steentje en het steentje niet van een krentje kan onderscheiden. Gewoonlijk is het waarnemings-vermogen van zulke heeren alweer opperbest in orde, wanneer ze achter de toonbank staan en de klant dreigt zich te vergissen door een half centje voor een dubbeltje neer te leggen. Dat ziet men wel - maar, zult gij zeggen, dat komt ook door het verschil in kleur. Wanneer zoo'n arbeider aan een vleeschfabriek het bebloede lapje van den vinger laat vallen, waarin hij zich met het mes-voor-de-taaiste-pezen gesneden heeft, dan kan hij het
| |
| |
immers niet meer terugvinden in de gestoomde vleesch-en-bloed-pap, waarmee de blikjes voor de steuntrekkers gevuld worden? Ik zeg nu ‘gevuld’, omdat de bewerking zoo heet; de werkelijkheid is in vele gevallen heel anders, volgens dezelfde kranten, die over dat vieze lapje durfden te schrijven.
Verscheidene van die zwarte blikjes-metverrassingen bereiken het gewicht niet, waarvoor de werklooze vijf-en-dertig centen van zijn onderhoud mag neertellen. Als moeder het heeft leeggemaakt in de pan, om het op te warmen, is ze alvast voor een zekere hoeveelheid opgelicht. Dan ziet ze verder vanzelf wel, wat ze er vóór het opdisschen nog meer uit kan gooien. Vervolgens houdt de heele familie een kleine selectie aan tafel, niet al te critisch, omdat het een menschelijke eigenschap is, om van zijn voedsel toch ièts te willen nuttigen. Wanneer allen gegeten hebben, zijn de hond en de kat nog lang niet klaar, aangezien de verschillende stukken van de nekpees (ik heb het nog steeds uit de krant) zelfs voor dieren niet gemakkelijk te verknagen zijn.
Over den smaak valt niet zoo licht te oordeelen, als over de uiterlijke qualiteiten van deze spijs. Men zegt, dat ze door het stoomen erg ‘laf’ smaakt, daar alle kracht eruit gedampt is. Ik weet het niet; aangezien ik niet stempel en toch nog juist iets minder verdien dan wanneer ik steun trok, heb ik geen recht op bonnetjes voor deze lekkernijen. Zoo zal er trouwens bij mij ook geen begeerte ontstaan naar het krentenbrood, waarin steentjes kunnen zitten. Het gaat hier alleen maar om de kleinigheden, waarmee Hollandsche vleeschfabrieken den arme en aller-armste begiftigen. Zonder het aardige blikje mee te rekenen krijgen zij eenige eetwaar van dierlijke herkomst, plus het afval, plus verdere bijkomstigheden van verschillenden aard: vuil, papier en smerige lapjes. Dit constateeren we zonder ons kwaad te maken en we stoken niemand op, om het blikjesvleesch nu maar niet meer te eten. Daarvoor heeft het te schoon aan zijn doel beantwoord. Inderdaad: Eerst hebben we de boertjes ermee van 20.000 drachtige koeien afgeholpen. De beesten stonden voor een deel langer dan een week onverzorgd op de slachtweide, daarna werden ze afgemaakt, met de waterstraal bespoten, gestoomd en in de busjes geperst. Toen alle beesten verwerkt waren, bleek de veestapel met 30.000 runderen te zijn aangegroeid, men telde er 10.000 meer dan voor de slacht begon, hoezeer ook met zorg de geboorte beperkt werd. Wij geven de cijfers met opzet fictief. Achteraf heette het, dat de grens lekken bevatte, waardoor eenig ‘wrak’ vee was binnengeloodst. Daarbij wist men te vertellen, dat sommige boeren er in slaagden hun levering extra-zwaar te maken met behulp van een kunstbewerking. Dat tenslotte degenen die met het toezicht op de vulling der blikjes belast waren, onmogelijk altijd konden nagaan, waar alle afval was gebleven, zal geen mensch hun kwalijk nemen. De werkloozen kunnen het vleesch op hun bord immers gemakkelijk even ná-sorteeren? Nietwaar, ook de bakker
vergist zich wel eens met den grint- en met den krentenzak. In Rusland zou een en ander ‘sabotage’ genoemd worden en gingen deze ‘spetsen’ met een blinddoek tegen den muur. Hier is dat natuurlijk heel iets anders, omdat we hier geen ‘communisme’ hebben,
Dat die blikjes ‘allerlei’ overigens niet
| |
| |
zoo heel hard weggaan, ligt alweer aan de hoogmoedigheid en de lekkerbekkerigheid van het lagere volk, dat altijd het beste wil hebben. En dan te bedenken, hoe door sommige gedegenereerde typen onder die werkloozen het bonnetje voor zulk een blik-met-inhoud verpatst geworden is voor een borrel, terwijl hun vrouw met de kinderen het noodige voedsel ontberen moet! Maar die onmaatschappelijke elementen zijn reeds behoorlijk gestraft. Die zijn gelukkig ook hun steun kwijt, want de ambtenaren hebben nu meer dan ooit toe te zien, dat de altijd te weinig betaalde millioenen aan belasting, aan den anderen kant weer niet verloren gaan. Laat in 's hemelsnaam de oude kous niet in het vleesch terecht komen!
Neen, alsjeblieft geen opwindende geruchten. Daar lezen we juist weer in de brave dagbladen, dat de vrijwillige beperking van den veestapel niet tot dat resultaat geleid heeft, dat de minister er zich van voorgesteld had. Misschien moet hij nu zelfs een gedwongen beperking toe gaan passen. Beter laat dan nooit, is 't niet zoo? Wie durft er tegen wedden, dat er weer meer vee overblijft, dan er eerst was? We hebben nog nooit zulk een rijken tijd meegemaakt in de veeteelt. Er staat niet voor niets op de hekken: ‘Aan Godes zegen, is 't al gelegen’ of ‘Nooit gedacht en toch verkregen’. De wereld is veel te klein voor al het drachtige vee dat Hij ons schenkt. En eenmaal in die leuke busjes, blaat er geen rund meer naar.
Alzoo knipoogt de boer naar de vleeschfabriek. Maar van de tafels der werkloozen en der onwaardig-betaalden schreeuwt inmiddels het een en ander naar den hemel.
A.J.D.
|
|