De Gemeenschap. Jaargang 10(1934)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] Bernard Verhoeven Grauwe passie Wrakken zijn losgedreven op de stroomen: Ontgoochelden, in wie de vuren droomen Zijn uitgebluscht en tot sintels verteerd En in een karrespoor terechtgekomen. En die zich aan vlinders hebben bezeerd, In wie een zacht gewas is doodgevroren, Die, gekneusd en stom in zichzelf gekeerd, Te naakt voor deze aarde zijn geboren, Weerloos in allen wind, die samenheult. En zij die zonder arbeid doelverloren Het grauwe sintelpad zijn langsgezeuld, Dat eindigt enkel om weer te beginnen, Met oogen waarin loome waanzin smeult. En onder hen die met hun jonge zinnen Onverhoord roepen, en hun honger gloeit Als een bedorven zieke zon naar binnen. Verwelkenden, die nooit hebben gebloeid, Die van een najaar naar een winter leven Met leege schoot, verdord en doodvermoeid, Geen bloesems droegen en geen vruchten geven. De vleermuis, die waanzinnig om hen zwenkt, Heeft hen aschgrauw in avondwind geweven. Wie reddeloos in blinde sloppen denkt, De marsch der looden voeten in de straten, De dorre schoof, de schoot die nimmer schenkt, [pagina 221] [p. 221] De wanhoop der ontredderde gelaten Wordt opgenomen in de kreet der smart: Mijn God, waarom hebt Gij mij dùs verlaten. Maak week in dauw en zoelte wat verstart, Ontbind het leed in zachte wellingen, Als goede regen ruischend aan het hart. Waar kruisen staan op naakte heuvelklingen Koolzwart gebrandmerkt op het morgenrood, Wenken in blauwig waas de watersprengen, Valleien welig als een moederschoot, Waar vogels en bronnen morgendlijk zingen, Paschen, den derden dag achter de dood. (Vignet van Charles Eijck) Vorige Volgende