schrikkelijken en grotesken viant van der hellen, minder kwetsbaar was. Theatraal een der glanspunten van den avond waren de ‘Breughelsche’ dansen. De massa-scènes onder leiding van H. Kramer waren in het algemeen genoeglijk van regie. Hier en daar, en somtijds was dat pijnlijk, hortte het merkbaar. En bij het huizenhoog neerploffen van het door een duivel neergesmakte Mariken (een goede regie-vondst) was de massale ontzetting ietwat te gedempt van expressie.
Het wagenspel, dat het bekende proces van Masscharoen tot onderwerp heeft was onder deze regie een vreemd en als buiten de realiteit van 't overige zwevend lichaam.
Ik doel hier niet direkt op het spel zijner vertolkers, maar meer op de buitengewoon onwezenlijke opvatting het geheel als een soort tableau vivant in de omlijsting van een afschuwelijk drieluik te kleven.
Waar dit wagenspel juist het begin der totale ommekeer van Mariken is, was deze dramatieke regie-misvatting des te verwerpelijker.
Het gedeelte dat hierna kwam - het bezoek bijl den Paus van Rome; Emmekens boete - miste die eigenaardige overtuigingskracht, die van een katholieke realisatie zou zijn uitgegaan.
De toegewijde en zeer talentvolle speelster Willy Haak duide het mij niet euvel wanneer ik opmerk, dat haar actie toen tragisch-sterk geïnspireerd leek op de bekende gewijde Schuld en Boete-sfeer der vrijreligieuze Dostojewski-diensten.
Generaliseerend gezien was Willy Haak als de ingénue Mariken het beste. Ik denk hier aan haar optreden in de herberg de ‘Gulden Boom’. Maar zij was niet méér dan dat. De opvatting, die haar het lof-lied op de Const van Rhethorycke slechts als een prikkelende ontwijding deed voordragen, was onjuist en in ieder geval zeer éénzijdig.
Hier wreekte zich wederom het gemis aan volkschen zin.
Het volk heeft steeds 'n zekere bijgeloovige eerbied voor de biezondere gaven van den geest gehad. In den tijd der rederijkers, toen kunst en wetenschap zoo nauw geliëerd waren dat b.v. ‘logike’, ‘arithmetike’, ‘grammatike’ vri consten waren zonder dewelke men geen goed dichter en geleerde was, ging er van iedere buitengewone praestatie des geestes zoo'n glans uit, dat, kwàm de kennis daartoe noodig niet van God, dan zeker en alleen van den Viant.
Mariken miste deze valsch-glimmende halo van de mystica des duivels.
Een decoratief deerlijk ongeoefende hand had een pomp als decorstuk ontworpen, dat omgekeerd een onwaarschijnlijk-leelijk Maria van Lourdes-beeld te zien gaf.
Ik heb hooren fluisteren, dat Joan Colette die de horriebele houtsnede maakte welke tot affiche van deze voorstellingen diende, dit beeld op