| |
| |
| |
Jacques Schreurs M.S.C.
De Christofoor
Anno sancto 1933. In memoriam mirabilium suorum CHRISTO DOMINO.
N.B. van de redactie:
Hieronder volgt het eerste bedrijf van het leekenspel DE CHRISTOFOOR, kortelings voltooid door den auteur. Wij wenschen onze lezers geluk met deze eerste publicatie, zij het van een gedeelte van dit spel, omdat onze medewerker Jacques Schreurs hierin zoo'n prachtig getuigenis geeft van het tot volle wasdom rijpen van zijn talent.
Het leekenspel DE CHRISTOFOOR, dat op 2 Juli a.s. te Tilburg zijn eerste uitvoering beleeft door de leerlingen van de Apostolische School van de Missionarissen van het Heilig Hart, heeft de volgende inhoud:
God de Vader ziet de steeds toenemende boosheid van het menschelijk geslacht. Zijn arm wil niet langer de wereld ondersteunen, en deze zal weldra neerploffen in een volledige ondergang. De engelen, die voor Gods troon staan, smeeken bij God genade af voor de wereld, en prijzen de schoonheid van aarde en mensch. Niets kan echter de maat der Goddelijke toorn voor het overloopen schutten. Dan treedt God de Zoon ‘met den Vader in 't gericht’. Hij herinnert aan Zijn aardsche leven, aan den Hof van de groote droefheid, en zegt ten slotte:
‘En heel die wereld, al die menschen, alle dingen
Kocht ik van U voor dertig zilverlingen
Want voor een slavenprijs verkocht gij haar.’
Om een enkele smeekt Hij dan de wereld te sparen, om Christofoor.
| |
| |
Nadat de Geest dan de nieuwe waarde van de wereld op een oorspronkelijke Paaschmorgen bezongen heeft, spaart de Vader de aarde, want:
‘Mijn liefde heeft mijn wijsheid overwonnen.’
In het tweede en derde bedrijf trekt dan Christofoor door de wereld, opnieuw den Christus dragend. Het spel eindigt plotseling met een zeer onverwachte wending.
| |
Eerste bedrijf.
De Dichter van het groote spel - het Leven
Die, door zijn milde mededeelzaamheid gedreven,
Het schouwtooneel der wereld schiep,
En menschen tot zijn speelgenooten riep -
Ziet, hoe zijn spelers telkens zich verspelen
En aangeblazen door een valsch souffleur
Naar eigen dunk en willekeur
Den zin ontluistrend van zijn tafereelen;
Ziet hoe zij zelfs den zuivren tekst herschreven
En zwichten waar te steil
Mijn heerlijkheid en hun waarachtig heil
Tot hemelsch doelwit klimt van alle leven.
In groote liefde heb ik 't al verdragen,
Mijn Almacht kan de wereld niet meer schragen
En Wijsheid eischt nu delging aller schuld;
Doof voor mijn stem, die luide heeft geklonken
En aldoor blinder voor mijn Licht,
Van alle dwaasheid dwaas, van alle zonden dronken
Zijn zij een gruwel voor mijn aangezicht;
En 't Leven, dat een goddlijk spel zou zijn
Zal niemand nu meer weten:
| |
| |
Dit leven, dat geen spel wou zijn
Dit spel, dat nooit meer spel zal heeten!
Mijn spelers zij nu snel beduid:
De Dichter zegt: het spel is uit
Vader, komt nù de groote brand
Gaat nù uw vuur verderven
Hemel, uw erf en uwe erven...?
Kinderen, in de palm van mijn hand:
Vader, het werk van Uw zes dagen,
In licht en in bloemen stond...?
Kinderen, de tijd is voldragen,
Boom waaraan Eva schreide
Heuvel, waar Adam stond...?
Alles, wat eenmaal verblijdde:
| |
| |
Regenboog van Verbond...!
Licht, uw kinderlijk wonder
Vader, uw kleed, uw dracht...?
Kinderen, àlles gaat onder
Om de Godsnood van Uw profeten:
Om hun honger en hun dorst!
Hun brood hebben zij niet gegeten
Met bloed hun kleed bemorst!
Om de vruchtbaarheid der Aartsvaders,
Het bloed is gestold in hun aders;
De bijl ligt reeds aan de stam!
| |
| |
Om Uw heiligen en uw helden,
Om Uw koningen die gij stelde
Als wachters aan uw voet!
De hellingen en de velden
Rooken nog van hun bloed!
Bij uw tempels en uw altaren
Om hun honger van vier duizend jaren,
Om hun lijden in Babylon!
Zelf zochten zij hun gevaren
Nu houd ik hen aan hun haren
Om het juk, dat ze hebben gedragen,
Omdat gij uw volk hebt geslagen
Op uwen dorschvloer als stroo...!
Eens blies ik het kaf van mijn hand
Nu worden de halmen verbrand!
Heer, Heer, om uw Kruis en uw offerlam,
Dat de zonden van de wereld nam,
Heer spaar nu voor den grooten brand
| |
| |
Kinderen ziet, in de palm mijner hand:
De Zoon treedt met den Vader in 't gericht:
Gij zijt de wijsheid en het eeuwig Licht,
Ik ben Uw Liefde en uw eenge zoon;
Ik ben o wijsheid, scepter u en kroon!
De Liefde treedt de Wijsheid tegemoet
En beiden worden ze aan elkaar gevoed:
De Wijsheid aan de Liefde en 't is goed.
En beiden zijn zij één zóó algeheel:
Dat zij geen deelen zijn maar slechts één deel
En één geheel dat alles gansch omvat:
Zoodat wij evenzeer èn ringmuur zijn èn stad.
Ik ben het woord van U gij zijt mijn zin.
Ik houd uw wil, als gij mijn willen in
Want één gedachte zijn wij en één wil
En buiten ons staat alle leven stil...
U heugt die eerste morgen nog mijn Vader
Wat was het Leven, versch uit ons ontloken, schoon
Nu wordt het avond en zéér donker, Zoon
Het einde àller dingen komt al nader... (stilte)
| |
| |
Gansch naar ons beeld en wonderwel geschapen,
De Mensch: geheel ons Kind, geheel ùw aard...
Mijn schoonste gaven werden hem ten wapen,
Zijn wil heft tegen mij een vlammend zwaard!
De Mensch: die Liefde steeds zijn kind zal heeten
Zijn beùl, - en gansch doorsijpeld van 't venijn,
Dat Eva heeft tot in zijn kern gebeten...
Maar 't vond een tegengif in mijne medicijn!...
Vader, de Mensch: òns Kind...!
Maar Wijsheid ziet de scherpte aller dingen.
O, laat de Liefde dan het blinde zingen
Dat nù de Almacht met een blinddoek bindt...!
O, mijn Wijsheid, word mijn kind!
| |
| |
De liefde kàn niet bukken
De Wijsheid mag de Almacht nimmer drukken,
Zij moeten samen zijn en samen gààn:
Eén wezen zijn, één willen en één baan...
De weg der wijsheid, die de liefde is!
De weg der Almacht, die de Wijsheid is!
Wij zijn zéér lang met hem dien weg gegaan. (Stilte.)
Aanschouw: hoe schoon de aardebergen staan
Heer, in òns licht! - dààr heb ik u aanbeden...
Ik hoor het sidderen der ceders in den Hof...
Ik zie mijn aardworm kruipen in het stof:
Hoor 't kreunen van zijn mond en 't rekken van zijn leden.
Wat zou de Liefde zijn als zij niet goddelijk was?
En Liefde in Wijsheid is als zon in glas
En beiden zijn zij zon en glas en even rein...
Laat mij uw schijn, mijn Licht, wil gij mijn schijnsel zijn!
Zie, bij die paring ginds van zee en licht
Stond Simon: dààr heb ik mijn Kerk gesticht
| |
| |
En 'k was een herder langs die bergen, op die landen;
Dáár, Vader, likten lammeren mijn handen
En werd 'k een man van drie en dertig jaar
En héél die wereld, - al die menschen, alle dingen -
Kocht ik van U voor dertig zilverlingen
Want voor een slavenprijs verkocht gij haar;
En 't werd mijn menschdom, Wijsheid, en mijn aarde:
Gij schiept haar voor de Wijsheid die bewaarde
De Wijsheid redt haar voor de Almacht, die haar spaart!
Zij is de Almacht van den Vader niet meer waard!
De Liefde van den Zoon is haar gegeven;
Zij heeft opnieuw ontvangen van den Geest
En gaat reeds groot van een herboren leven;
Want zelf ben ik haar spijs en drank geweest!
Nooit hebben zielen zóó mijn stem vernomen,
Nooit is de aarde mij zóó nàgekomen:
Eén stem werd duizenden en duizenden één koor...
Heer om één enkele stem, één Christofoor...
Loth en zijn huis zijn Sodom uitgetogen!
Maar, om één mensch werd Ninivé gered!
Moet ik dan Ninivé ten einde toe gedoogen?
Heer, om één Christofoor - voor mijn gebed...
| |
| |
Die mij van eeuwigheid hebt voortgebracht,
De Derde van de Drie Personen:
Een nieuwe lente is over 't land gebracht,
De hellingen staan reeds vol anemonen;
De roep der tortel is nabij gehoord.
De wijnstok spruit al uit, de knoppen breken;
Kom, Vader, in uw wereldtuin, kom voort mijn Woord:
Ons lokt de zoete zilverheid der beken!
De tortelduif is in ons land gehoord,
Uw mildheid, Vader, is alom gebleken!
Hoe feestelijk omzoomt de gouden brem
Nu alle wegen naar Jeruzalem;
In Leningraad en Moscou dooit het ijs,
Zelfs over New-York bloeit een meidoorn-rijs
En een magnolia, vol bloem en blad,
Versiert den tuin der Vatikaansche Stad.
Het koren kiemt op de akkers van heer Booz
En blonde Ruth verwacht de eerste roos
En kust Noëmi: en men schept weer moed:
De rijke man geeft uit zijn overvloed
En uit Siberië ontving een kind de groet
Van vader en die schreef: ik maak het goed
Een wijnboer is vandaag om werkvolk uitgegaan
En vond millioenen ledig op het marktplein staan;
En ieder uur heeft hij er uitgezonden
In zijnen wijngaard: ouderen en jongen;
Een vrouwtje riep: mijn man heeft werk gevonden!
Zij heeft den ganschen dag 't Maria-lied gezongen
En àl haar kind'ren waren met haar blij -
En 't volgend jaar komt weer een kindje bij!
Vader, het voorjaar maakt de levens wijs,
Aan elke bloem ruikt men het paradijs
| |
| |
En Jesus wandelt sneeuwwit door Parijs!
Een conducteur loopt snel om een vroegmis
En bidt voor Jehol (waar 't nog oorlog is)
Voor 't Godsrijk, voor den Paus en ook om vrede,
Want gisteren stortte nog een vliegtuig naar beneden:
Zoo'n stalen vogel, waarvan ik hoor zeggen,
Dat die op elke stad een bom kan leggen;
Maar met de lente worden harten zacht
En wordt aan oorlog nòch aan vuur gedacht.
En ik zie kinderen als leliën in uw dalen
Staan: bloemen bloeien waar zij adem halen
En onze Jesus is als kersen in hun mond;
En in Genève zit de Volkenbond
Te turen op een kleine groene aarde
En voor een herberg staan twee witte paarden,
Waarop twee Engelen straks, hand aan hand,
Gaan rijden door één grensloos vaderland!
Ik vraag U, op mijn feest, een nieuwe Pinksterzegen,
Nieuw zeil voor Petrus schip, een sterke bries en vaart!
Voor Paulus vraag ik u een witgeslepen degen
En voor veel priesters met een roovershart, een baard.
Voor Pius vraag ik U een heele ganzewiek
En voor de wereld weer een schoone encycliek;
Voor elken bisschop kinderen met een lach
En voor zijn kinderen liefde voor 't gezag;
Voor alle priesters stichting in Gods huis,
Meer honger om de dingen Gods te weten
Dan aardsche zorg om drinken en om eten -
En bovenal de zin van Christus' Kruis!
Voor elken mensch vraag ik geen waardigheid, maar waarde
Niet om méér recht, maar meer gerechtigheid;
'k Vraag om vernieuwing van de oude aarde
En voor Sint Jan een hart, maar als een zee zoo wijd!
| |
| |
Geef Marcus, bid ik U, een nieuwe leeuw
Tot zinnebeeld der kinderen dezer eeuw,
Opdat zij het in leeuwenmoed straks halen
Bij die reeds eerder door de leeuwen zijn gemalen:
Tot hemelsch stuifmeel en tot sneeuwwit brood!
Geef Thomas, op mijn feest, een hongersnood
Naar zieken, Heer, om zonder kaart of boeken,
De diepste schuilhoeken der aarde te doorzoeken
En prent de Christenen in hun gedachten:
Hoeveel millioenen nog de Blijde Boodschap wachten.
De lente is in 't land, het voorjaar is gekomen
De klokken gaan naar Rome!
Mijn Geest, wanneer de Klok luidt, klept ze brand!
Een vliegend vuur ben ik uit uwe hand!
Een zeer lief vuur, dat Vader op ùw teeken
De wereld van Uw liefde zal ontsteken -
Blaas mij, een zoete koelte, uit uw hand
Blaas mij een milde sneeuwval door uw land...
Genadebode, reisduif van mijn wil
Mijn teelduif, o mijn tortelduif...
(2e gordijn schuift langzaam dicht.)
Drie treden met elkander in 't gericht
Van aangezicht tot aangezicht: één Licht...
| |
| |
Ach, om één ziel die gansch uw beeld nog draagt
Door deze tijden...: medelijden!
Om nog één hart, dat u zijn honger klaagt
En blijft belijden...: medelijden!
Ach om één wil, die door uw wil gejaagd
wordt en bewogen...: mededoogen!
Om nog één rug die Christus draagt -
Om nog één mensch, die al zijn broeders vraagt
Trouw te bewaren... wil sparen!
Van de zeven hoofdzonden verlos ons Heer
Van al onze zonden verlos ons Heer
Van al onze lage begeerten verlos ons Heer
Van alle afstand van U verlos ons Heer
Van den afgrond tusschen de landen verlos ons Heer
Van de kloven tusschen de standen verlos ons Heer
Van uw goed in enkele handen verlos ons Heer
Van het geknars der tanden verlos ons Heer
Van den honger der rijken verlos ons Heer
Van den honger der armen verlos ons Heer
Van den geest der werkloosheid verlos ons Heer
Van de naaktheid der geletterden verlos ons Heer
Van zelfzuchtige priesters verlos ons Heer
Van domme regeerders verlos ons Heer
Van den waanzin des volks verlos ons Heer
Voor Moscou spaar ons Heer
Voor Babel spaar ons Heer
Voor Babylon spaar ons Heer
Voor den Antichrist spaar ons Heer
Voor Uwen Brand spaar ons Heer
Om een nieuwe aarde Wij bidden U, verhoor ons
Om een nieuwe orde der dingen Wij bidden U, verhoor ons
Door liefde en gerechtigheid Wij bidden U, verhoor ons
Om vrede in onze dagen Wij bidden U, verhoor ons
| |
| |
Opdat uw licht over de heidenen opklare
Opdat gij alle verdwaalden in Uw schoot moogt vergaren
Bij uwe liefde die aan onzen hemel staat. Christus ontferm U onzer
Bij uw Kruis, dat in de wereld staat. Christus hoor ons.
Bij uw bloed, waardoor uw volk naar Chanaan gaat. Christus verhoor ons
Lam Gods, wiens Vleesch ons voedt, ontferm U onzer
Lam Gods, wiens Bloed ons gloedt, ontferm U onzer
Lam Gods, wiens wol ons voor den wolf behoedt, ontferm U onzer
In 't donkere woud van deze aarde. Amen. -
Ik zie een man met uw acht zaligheden
In grooten kommer om de wereld gaan
De zeven zonden zijn de poorten uitgereden
Ik ben verwonderd nòch bevreesd omdat ik weet:
Door wie gij zijt gekleed,
Want zoo door kleed als wel door stem
Herken ik U als kleur en klank van Hem,
Die U als boden van een boodschap nam
Als eertijds eens tot Abraham...
Wie zijt gij andre Abraham, laat hooren?
Wèl zegt gij ‘andere’ - want ik heb geen zoon
Dan dien ik offer vóór hij is geboren
En met hèm Sara - en die vrouw is schoon...
(Christofoor - Engel van Bijstand met de acht Zaligheden en Uriel, de Twijfel met de zeven Hoofdzonden.)
| |
| |
Hij is met groot gevolg: héél zijn livreil
Een onrechtvaardig mensch en dom erbij;
Ons geeft hij geen, die anderen wel soldij
Hij is Gods late veldschalmei
Drijft allen straks de kleine lammeren bij
Als 't tijd wordt om te slapenl
Wie zijt gij? - Zijt gij heilige of heiden -
Met zulk een hoog gevolg en zulk een laag geleide?
Ik ben slechts Christofoor, geen heilige en geen heiden
Maar met van binnen in mij iets van beiden:
Ik ben het wilde vleesch, maar dat in zijn gebit
Den breidel voelt en 't snokken van den teugel;
Ik ben de wilde hit, maar waarop Christus zit
Strak en sneeuwwit, de voeten in den beugel
Een renner ben ik voor den Heer: zijn witte hit!
Die met zijn hoeven en zijn tanden bidt.
Ik ben van geen geslacht en van geen stand
En, aller menschen broeder zonder vaderland,
Ben 'k aller broedren dienaar, zonder have
Ik werd der armen armste, rijk aan gaven,
Die 't al om Christus - en met winst - verloor
En nooit iets nam nòch voor zich zelf verkoor.
Beladen met de zonden van geslachten
Leef ik mijn leven en ik draag mijn kruis,
Er zijn geen kind'ren die mij thuis verwachten
| |
| |
Maar allen zijn mijn kind'ren in mijn huis.
Voor 't bloed van hen, waaruit ik ben geboren
Wil rood en rijp mijn bloed verloren gaan
Voor 't heil van allen wil ik gaan verloren
Van liefde en dwaasheid even aangedaan!
De armoe is mijn kleed, de zwakheid is mijn stok
Ik steun op Een die mij èn reisstaf is èn rok
En brood en wijn en pleisterplaats en halte
Op die rechtstandig staat in mijn gestalte
Ik heb geen steen tot rustplaats voor mijn hoofd
Om die zich zelf aan mij tot peluw heeft beloofd;
Tot kind'ren spreek ik gaarne in gelijkenissen
Tot wijzen spreek ik niet, daar zij de wijsheid missen
Om àl de dwaasheid van mijn heimwee te verstaan
Der rijken armoe zal ik nimmer smalen
En neemt geen uit mijn hand Gods aalmoes aan
Dan leg ik me'in de bloemen van de dalen
Of ga alleen op hooge bergen staan
Dan beur ik blij mijn handen in het licht
En klap van vreugde voor Gods aangezicht...
O, ik ben Christofoor, de hevige antenne
Gespannen op de lange en korte golven,
Waarin de winden huilen en de wolven
En waardoor werelden als paarden rennen
Ik ken geen wijsheid en ik heb geen naam
Dan slechts de naam van 't geen ik laat en doe
In mij stroomt alle leed en nooddruft saâm
In mij wordt alles klein, in mij wordt alles moe.
Ik ben gevoed met vet van 't beste Lam
Zijn bloed in mij heeft roofzucht aangewakkerd,
Zijn zachtheid in mijn oogen werd de vlam
Die in mij, voor mij, alom, aldoor flakkert:
| |
| |
Want ik ben Christofoor en ben hetgeen ik doe
Niet Christofoor geboren maar door strijd
En nederlaag en God alleen weet hoe
Tot dezen Christofoor geworden en gewijd -
Door liefde, door de Liefde allermeest
Van God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest!
O ik ben Christofoor en ben de broer
Van die ik Christus op mijn schouderen toevoer
Komt op mijn schouders, Christofoor is stoer
O ik ben Christofoor, uw àller aller broer!
Hij is Gods late en heldere schalmei
Drijft allen straks de lammeren bij
2e gordijn open.
Mijn liefde heeft mijn wijsheid overwonnen
Mijn zoon, ik zie: niet ijdel is uw bloed.
Voltooi mijn Geest het werk in Christofoor begonnen
Herschep de wereld door uw milden gloed.
God spaart de wereld om zijn Christofoor
Beduidt mijn spelers dan: het spel gaat door,
|
|