De Gemeenschap. Jaargang 9(1933)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Anton van Duinkerken Een lied om Eva De wereld was klein En de zee was ondiep Op den zesden avond, Toen Adam sliep. Van vogels en zon Om een koelen boom, Van bloemen aan water Had Adam een droom. Maar onverzadigd En ongekend Waakte in begeeren Zijn diepst element. De namen der dieren En al hun geluid Doofden dit brandend Verlangen niet uit. De zon en de schaduw, De wind en de zee, De dag en de nacht en Het hert en de ree, Ze volgen elkander Op eendere maat, Want elk heeft zijn speelnoot, Die met hem gaat. [pagina 89] [p. 89] Slechts Adam bleef eenzaam Terwijl hij sliep. God hoorde zijn droom, Die om Eva riep. Het licht en het duister Vervloeiden gepaard, Elkander omhelzend Naar liefde's aard. De wind droeg zaden Van rozemarijn Nachtegaals zongen Om samen te zijn. Stil stond de lucht, want De Heer kwam voorbij En Eva werd wakker Uit Adams zij. Toen wekten de vogels Van 't paradijs Den slapenden man Met een liefdewijs. Hij hief zich en hoorde Den bons van haar bloed. God zag uit den hemel Zijn werk. Het was goed, Want de wereld werd wijd En de zee werd diep: De zaal en de spiegel Der vrouw, die Hij schiep. Vorige Volgende