De Gemeenschap. Jaargang 8
(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 698]
| |
[pagina 699]
| |
e geboorte nu van Jesus Christus geschiedde aldus. Toen Maria zijn Moeder verloofd was met Joseph, werd zij, vóórdat zij samengewoond hadden, zwanger bevonden uit den heiligen Geest. Daar Joseph haar man, rechtvaardig was en haar niet in opspraak wilde brengen, besloot hij haar heimelijk te verstooten. Terwijl hij dat in den zin had, zie, daar verscheen hem in een droom een Engel des Heeren en zeide: ‘Joseph, zoon van David, vrees niet Maria uw vrouw bij u te nemen; want wat in haar is gewonnen, is van den H. Geest. Zij zal | |
[pagina 700]
| |
eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam Jesus noemen; want Hij zal zijn volk verlossen van
| |
[pagina 701]
| |
hun zonden.’ Dit alles geschiedde om te vervullen wat de Heer door den profeet gezegd had: ‘Zie de Maagd zal ontvangen en een zoon baren, en zij zullen zijnen naam Emmanuel heeten,’ dat wil zeggen: ‘Met ons is God.’ Toen Joseph uit den slaap ontwaakt was, deed hij zooals de Engel des Heeren hem bevolen had, en nam zijn vrouw bij hem. En hij bekende haar niet totdat zij een zoon baarde. En hij noemde diens naam Jesus. oen Jesus geboren was te Bethlehem van Judea, in de dagen van den koning Herodes, zie, daar kwamen Magiërs uit het Oosten te Jerusalem aan - en zegden: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in 't Oosten gezien en zijn gekomen om hem te aanbidden.’ Toen de koning Herodes dit hoorde, werd hij ontsteld en gansch Jerusalem | |
[pagina 702]
| |
met hem. En hij riep al de opperpriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen, en vroeg hen uit waar de Christus moest geboren worden. Zij zegden hem: ‘In Bethlehem van Judea; want
zóó is er door den profeet geschreven: ‘En gij, Bethlehem, land van Juda, zijt hoegenaamd de minste niet onder de vorsten van Juda: Want uit u zal een vorst voortkomen Die mijn volk Israël weiden zal.’ Toen riep Herodes heimelijk de Magiërs, vorschte nauwkeurig van hen den tijd uit waarop de ster verschenen was, - en zond hen naar Bethlehem, zeggende: ‘Gaat en doet nauwkeurig navraag naar het kind; en als gij het gevonden hebt, meldt het mij, opdat ik ook het ga aanbidden.’ Toen zij den koning gehoord hadden, gingen zij heen. En | |
[pagina 703]
| |
zie, de ster, die zij in 't Oosten gezien hadden, ging vóór hen uit totdat zij kwam en bleef staan boven de plaats waar het kind was. Als | |
[pagina 704]
| |
zij de ster zagen, verheugden zij zich zeer met groote vreugde. En zij gingen het huis binnen, zagen het kind met Maria zijn moeder en vielen
neder en aanbaden het, en deden hun schatten open en offerden Hem gaven, goud en wierook en myrrhe. En daar zij in een droom gewaarschuwd werden om niet naar Herodes terug te keeren, trokken zij langs een anderen weg weder naar hun land. |
|