De Gemeenschap. Jaargang 8(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 510] [p. 510] Koos van Doorne De dwaas I Verhalen van ridders die om eer of vrouwen vochten, vulden zijn leven met wisselend, schoon gevaar. Hij was een roover, of een koning, waar een ieder bang voor was. Wonderbaar waren zijn avonturen en zijn tochten. Hij trok te paard naar onbekende streken om een prinses, die in een somber, eeuwenoud, eenzaam kasteel, midden in een woest woud gevangen was, met daden kloek en stout t'ontzetten en haar smaad te wreken. En toen hij ouder werd, verdedigde hij de rechten van armen en door dwingelandij verdrukten, van hen die moedig tegen d'overmacht oprukten en liever stierven, dan dat zij laf bukten voor vreemd geweld: beter dood dan smadelijk geknechten. Hij leerde 't zwerven en den nacht beminnen, verstond het ruischen van de zee en van den wind; hij werd opnieuw en steeds meer een verwonderd kind dat onbegrijpelijke vreugden en geheimen vindt: schooner dan daden doen, werd hem de droom der zinnen. Totdat hij zich door vele banden wist gebonden: een slaaf van talloos lieve en talloos wreede dingen; hij dacht: de nacht zal roepen en de wind zal zingen, maar mijn hart zal zich bedroefd bedwingen, van het verlangen blijven slechts de roode wonden. [pagina 511] [p. 511] Maar eens een avond, - de maan had een sluier geweven, de aarde was moe, en het water fluisterde met den nacht, een vogel riep en de wind was zoo wonderbaar zacht, - snikte hij luid en bleef weg van huis. Der sterren pracht was een ademloos gebed: O God, wil hem vergeven. II Na vele jaren kwam hij thuis, Ontgoocheld en verslagen. Hij droeg een zwaar en schrijnend kruis, Zonder morren of klagen. De zeer begeerde zaligheid Was in het droomend zwerven niet. Wie in de lente lust verbeidt Die oogst een vaal verdriet. De schoone tooi der blanke maan Is ijdele leege praal. Waar bloemen langs het water staan Fluistert de wind een leege taal. Toch ging een kleine, blije stem Zacht spreken in zijn hart: Was ik misschien onwetend Tóch in God's liefde verward? Misschien gaf Hij dit groot verlangen Opdat ik ééns ontwaken zou, Want Hij is meer dan zon en zomer, Meer dan de sterren en de koele dauw. Zoo heb ik dan Zijn stem bemind En niet Zijn groot Hart liefgehad. Wie vreugden in Zijn sprake vindt Heeft als een kind Zijn hand gevat. Vorige Volgende