De Gemeenschap. Jaargang 8(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 448] [p. 448] Pierre Kemp Kleine gedichten Gelukkig blauw Er is op straat wat blauw verloren Onder de groote blauwen van den dag. Het wordt als hoor ik kinderkoren achter een blauwe vlag. Ik zie me nu in de ruiten staan vergulder dan ik naar huis ben gegaan. Terminus Om de lippen wordt het weer donker. De woorden verloopen onder de boomen als ze nog worden vernomen. Ik luister: de grens van de menschen komt aan zonder trommel of vaan. Reflexen Er worden groote groenen om mijn oogen onder de zon op het water bewogen. Er is een optocht van planten en licht langs het staketsel van mijn gezicht. De planten gaan langzaam voor mij open en doen zich dan schielijk dicht. Ruischen Ik merk aan het ruischen dat het middag is en ik ben nog zoo ver van den nacht. Nu moet ik nog eerst door de avond gaan en ik weet niet wat mij daar wacht. Er komen dan andere boomen te staan, boomen waar niemand onder lacht. [pagina 449] [p. 449] Klaprozen De zon staat klein en scherp over het koren. Ik heb het gouden sleuteltje nog niet verloren, het gouden sleuteltje dat ieder kind op het kastje met zijn droomen vindt. Nu moet ik het wel alle dagen dragen voorbij de banken, de fabrieken, op het spoor en even vaak mezelf vragen waar dient het voor? Het is nog goed er mee in de hand te staan voor klaprozen die stil in 't heete koren staan. Vlucht vogels Ik zie in de zwarte figuren van die vogels hoog en luid geen magische avonturen meer aangeduid. Zij vliegen om ergens te vreten in een gespitsten trek en teekenen elkander de beten met een rauwen schreeuw van den bek. Lambert Simon Vorige Volgende