De Gemeenschap. Jaargang 8
(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
HagelPoesevrouwtje.De lucht wordt iederen dag donkerder en meer onheilspellend voor wie een beetje verstand heeft van het sociale weer. De zware dagen waarin wij verkeeren roepen de geesten der duistere reactie uit hun schuilhoeken. Leuzen, die een paar jaren lang geen volgers vonden, klinken nu weer luid op. Het zedelijk bewustzijn neemt in de kringen van ondernemers en bankiers weer in snel tempo af. Het helpt daarbij niets of kranten en pamfletten de droevige gedragingen van Philips, Kroller en Robaver wereldkundig maken. Wij kunnen moeilijk ons tot droefenis op-werken omdat ergens ter wereld aandeelhouders gesneden zijn. Wij kunnen dat zelfs toejuichen als tenminste die aandeelhouders er een lesje uit trekken. Wat niet te verwachten is. Ik zeg, die kranten-onthullingen helpen daarbij niets, omdat de geest van winzucht, egoïsme en ongeoorloofde bezitsmentaliteit dagelijks onderhouden wordt en wordt gepredikt door de pers. En zeker niet in de laatste plaats door de katholieke pers. Vroeger hebben wij tallooze keeren de Maasbode aangewezen als een dagblad, waarin die ellendige geest tot uiting kwam, maar de lust daartoe vergaat mij volledig. Ik wil volstrekt niet het misverstand in de hand werken, als zou speciaal de Maasbode aan dat euvel mank gaan, en de andere katholieke dagbladen daarnaast een stralend beeld van onbaatzuchtige liefde tot godsdienst en cultuur te zien geven. Ik begin zelfs in de Maasbode een element te ontdekken dat dit dagblad in mijn oogen onderscheidt van de rest. Het heeft een zekere smakelooze eerlijkheid. De beursrubriek is tenminste een goede beursrubriek, voor zoover men het begrip goed met het woord beursrubriek verbinden kan. De geest van het dagblad is tenminste bewust burgerlijk. De redactie dient de belangen en de smaak van het volksdeel, waarvoor de krant door de directie bestemd is: de burger. Veel erger is de geest welke uit andere dagbladen spreekt. Met de dag wordt het duidelijker dat het gehalte van de katholieke journalistiek afneemt. Er bestaat geen enkele, maar dan ook niet een krant waarbij de medewerker, hij zij hoofdredacteur of verslaggever, niet gedwongen wordt tot concessies. Daarbij zijn onschuldige compromis-tjes, die hun oorsprong vinden in de advertentie-afdeeling of in de persoonlijke antipathieën van de directie. Maar er zijn ook veel ergere, waarbij de redactiestaf een lijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een richting wordt opgedrongen, welke zijn oorsprong vindt in de zuiver kapitalistische geest van de ondernemers zelve. Een kapitalistische geest die van niets zoo'n afkeer heeft als van onomwonden meeningen en openhartige critiek. Reeds de jongste verslaggever wordt gedwongen om van een nieuwe sigarenwinkelpui te schrijven dat het een lust voor het oog is, ook al is de stad door de eerzame tabaksverkooper met een monstrum verrijkt. Zoo immers wordt hij rijp en geschikt gemaakt voor stadsredacteur. In die functie praat hij mislukte katholieke voorstellingen goed en schrijft hij gemeenteraadsoverzichten waarbij hij de fouten en tekortkomingen van de katholieke raadsfractie met een gehaaide zwaai tot principieele noodzakelijkheden omgoochelt. Op zijn vijf en veertigste jaar is hij aan het kamer-overzicht en de driestar toe, en dan kan eerst recht zijn opvoeding haar vruchten afwerpen. Dan krijgt hij kleine briefjes uit den Haag. Dan voert hij lange telefoongesprekken. Dan telt hij mee, tenminste op het lijstje van ongevaarlijke voetveegen en goedpraters dat de politieke leiders tot hun beschikking hebben. Hij weet dan precies dat Het Volk in een driestar speciaal ‘Het Liegt’ genoemd moet worden. En ‘De Tribune’ de veel kernachtiger naam ‘Het Lastert’ verdient. Hij weet dat de polemieken met De Standaard, De Nederlander of Het Vaderland in een veel vriendelijker toon gevoerd kunnen worden dan die met Het Volk of De Morgen. Als hij dit lang genoeg kan volhouhouden, gaat hij bij de oude garde hooren, die op politieke bijeenkomsten gehuldigd wordt, wiens woord gezag heeft (omdat het niets zegt) en die het wereldbestuur kan beinvloeden met een onleesbaar haaltje van zijn stukgebeten penhouder. Het komt nooit in de hoofden van de krantenlezers of van hen die zoo warm loopen voor deze oude garde, op, dat zij een vreemd soort fetichisme bedrijven met mummelende oude mannen, die zonder schade voor wie of wat ook, met pijp en hebbelijkheden en al, aan den cultureelen dijk kunnen worden gezet. Nu immers vormen zij de gevaarlijke kanalen waarlangs de meeningen van politieke leiders het publiek bereiken om dit te maken tot de volgzame kudde welke het ideaal van iedere democratische voorganger is. Ik koester geen oogenblik de gedachte dat ik het alleen ben die die gevaren ziet. Op ieder katholiek redactie-bureau vindt men een of meerderen die deze zaken duidelijk en scherp zien. Zij zijn echter een bewaakte minderheid, die in de krant niets in te brengen heeft dan neutraal, objectief geschrijf, en die onmiddellijk op kunnen donderen als ze zouden willen probeeren de Gods- of duivelsvrede van het leuterblad te schenden. Het ergst is dat ook van buiten de krant geen protest komt. Dat is mij een volkomen raadsel. Er zijn menschen die hun krant iederen avond weer met de grootste ergernis ter hand nemen, en die toch iederen avond weer trouw de leugenaar uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de brievenbus helpen. Hun lot is daarbij werkelijk meer in de directioneele dan in Gods hand. Ik wil deze keer alleen wijzen op een paar staaltjes van onfatsoen uit de vrouwenrubriek van De Nieuwe Dag. Dit dagblad is bedoeld als een voor het katholieke volk. Er wordt ijverig propaganda voor gemaakt onder de katholieke arbeiders en het blad murmelt nu reeds trots over 75.000 abonné's. Vroeger heb ik een paar maal tegen de vrouwenrubriek van De Maasbode geschreven. Dit geval is er sinds dien niets beter op geworden. De griezelige Hellenen schrijft nog steeds van uit de laagte van haar volstrekte stommiteit. Maar als men weet dat deze Hellenen de vrouw is van een Rotterdamsche bankier, dan wordt dat geval duidelijker. Dan weet eenieder dat hij hier moet voorbij gaan, en dat we later, als we af gaan rekenen, ook deze kleine akkefietjes wel zullen weg werken. De Maasbode wordt onder het volk niet gelezen, en wat de burger leest moet hij ten slotte zelf weten. Maar in De Nieuwe Dag, het katholieke volksblad, worden nu de volksvrouwen gehoond en gesard op een afschuwelijke manier. Nadat de hoofdredactie op de eerste pagina de loonsverlaging mee heeft helpen voorbereiden, en in de rubriek ‘Het gepleisterde graf’ een ondernemer in trance is geraakt over stoffelijke crisis: geestelijke voorspoed, begint de vrouwenrubriek met een laf plaatje van een juffrouw, die met haar vingers aan een vaas tulpen zit te prutsen. De moeder met de waschtob en met de verstelgoedpyramide paste niet precies. Onder dat stomme plaatje staat een titel: 'n Gewichtig kwartiertje. En dan schrijft een zekere Jehanne, die haar naam van de maagd van Orleans, haar brutaliteit van Kenau Simons Hasselaar, en haar stijl uit de vuilnisbak heeft gestolen over het laatste kwartier van een ‘huisvrouw’ voor dat manlief de echtelijke woning weer zal betreden.
‘Wat ik gewoon ben, het “gewichtig kwartiertje” te noemen’, zegt deze uitstekende schrijfster, ‘u hebt het al lang geraden.....’
Nu moet ik eerlijk bekennen, ik had het niet precies geraden. Ik had aan heel andere dingen gedacht, die ik zoo in dit bestek niet een, twee, drie kan opnoemen. In ieder geval, de adellijke werkelooze waarmede deze medewerkster getrouwd is, of het zou wenschen te zijn, komt iederen middag pas om zes uur doodop van zijn kantoor. Hij heeft daar met een eversharp zijn koersverlies berekend, en is tot de ontdekking gekomen, dat hij zelfs na drie keer salarisverlaging te hebben toegepast, toch wel een beetje aan zijn weelde-uitgaven zal moeten snoeien. Poesevrouwtje, (zoo noemen dergelijke mannen hun vrouw), poesevrouwtje, zoo zal hij moeten zeggen, je moet heusch wat zuinigjes aan doen, hoor. Het volk heeft al drie maal verlaging gehad, en toch zullen we zelf ook wat moeten laten vallen. Ik heb nu pas een rekening voor je betaald van f 1100 voor kleeren, in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een half jaar, daar zul je minstens een derde af moeten doen in het vervolg. Heusch, je moet het eens probeeren. Het lijkt veel erger dan het is. En loop ook iets langer op je schoentjes, want je hebt er geloof ik wel twintig paar gekocht in de laatste maanden. Tja, ik weet ook wel dat het niet prettig en niet gemakkelijk is, maar geloof me, de bruine kan het niet trekken. Zoo repeteert deze gevoelige man zijn speech. Dat eind is goed. Zoo goedig en ouderwetsch klinkt dat, de bruine kan het niet trekken. Zeker oorspronkelijk aan het arbeidersleven ontleend. Zoo mediteerend, met de afschuwelijke zorgen van de crisis-tijd in zware rimpels op het hoofd, leunt deze heer achter in zijn Chrysler. Hij ziet de donkere rug van zijn chauffeur. Ook jammer. Beste, gewillige vent. Die haalt nu ook niet meer dan twee en twintig gulden, maar ja, God nog 's toe, heeft hij soms de crisis gemaakt? Wat hem betreft had de vette tijd rustig kunnen blijven. Zoo nadert deze heer het huis, waarin poesevrouwtje woont. En, let nu eens op, hoe terwijl de man bezig is voor zijn vrouw te welteren en de verschrikkelijkste verslechteringen te bedenken, deze met een hart vol liefde en teedere aandacht werkt, hard, onafgebroken, zenuwsloopend werkt voor het geluk en de bevrediging van haar echtgenoot. Ik volg hier weer trouw de tekst van De Nieuwe Dag, omdat ik bij ondervinding weet dat men dergelijke gewichtige stukken niet moet probeeren met zijn eigen woorden weer te geven. ‘We beginnen met versche thee te zetten en in den winter knippen we het licht boven de voordeur aan. Dat laatste is een attentie, die al dadelijk behagelijk stemt. Dan loopen we even naar boven en schieten 'n andere jurk aan, als we tenminste geen middagbezoeken hebben afgelegd, zoodat we er al tiptop uitzien. Maar naar boven moeten we in elk geval. We wasschen gezicht en handen, poederen ons opnieuw met zorg, als we dat gewoon zijn, en borstelen ons haar. Dat alleen maar even doorkammen geeft op geen stukken na hetzelfde effect als 't geheel losschudden van het haar, het haar naar de kruin toeborstelen en het opnieuw trekken van de scheiding. Dragen we huisschoentjes, dan worden die verwisseld voor een paar donkere avondschoentjes. Nu naar beneden, de thee opschenken en de kamers aan een grondige inspectie onderwerpen. Alle sporen van ons werk verdwijnen in de kast. Daar slingert een kinderschortje over den divan met een paar brieven - op zijn plaats er mee! De dichtgetrokken gordijnen laten een ongezelligen kier, uit de pul met bloemen zijn de verlepte exemplaren niet verwijderd, het kapje van het schemerlampje staat 'n tikje scheef, de gewichten van de klok raken bijna den grond, de pouffe is plat, een deurtje van het dressoir staat “aan”. In enkele minuten is dat alles verholpen. We zetten een glaasje vermouth of wat 't zijn moet, ingeschonken op een bijzettafeltje naast den geliefkoosden clubfauteuil en 'n klein schaaltje met zoutjes er naast. Pantoffels dragen onze echtgenooten doorgaans niet meer, maar we leggen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de kranten klaar en de sigarettendoos. Dan steken we alle schemerlampjes aan en gaan zelf rustig bij den haard zitten. 't Kwartiertje is om.’
Nu zit het poesevrouwtje dus naast de haard, en juist op dit oogenblik stapt haar meelbiet, de domme sufferd, de vervelende luie, kleffe en kliederige lammeling waar zij mee samenwoont uit zijn rij-bed. Hij probeert zijn kaffer- en kussenachtig gezicht eenige uitdrukking te geven, doch kan niet beletten dat het de spiegel van zijn ziel blijft. Slechts een paar minuten nog en hij is door de grondig-geïnspecteerde kamers langs de pul met de verwijderde verlepte bloemen en het rechtgezette schemerlampkapje in de richting van de niet ongezellig kierende gordijnen, om de opgeschudde pouffe, en langs de niet aanstaande dressoirdeur naar de geliefkoosde club-fauteuil gewankeld, waar hij begint zijn glaasje wat het zijn moet in zijn congestief gezicht naar binnen te gieten. Bijwijlen steekt hij een zoutje in zijn kop, en dan begint hij zijn speech, die hij echter maar zal staken na de mededeeling dat het volk drie maal verlaging heeft gehad. Zijn vrouw draagt het hare bij, en vertelt uit de krant dat terwijl het spek zoo goedkoop is, toch de consumptie er van in de arbeiderswijken niet groot is. Stempelen, jawel, zegt mannie, maar spek eten, daarvoor voelen de heeren zich te veel. We laten thans dit gelukkig echtpaar, omstraald van intimiteit in hun eenvoudig home achter. We bezoeken zelfs de bovenverdieping niet waar het eene schortlooze kind in een twaalfpersoonsbed onder massief zilveren dekens ligt te wachten op de tijd dat zij een poesevrouwtje zal zijn, en waar het tweede meisje bezig is de slingerende jurken en uitgeschudde haren, de huisschoentjes en trammelandoozen van haar mevrouw op orde te brengen. Zij reddert zachtjes kankerend de naweeën van het gewichtige kwartiertje en terwijl mannie zich ondertusschen vol giet met wat het zijn moet, bezoeken wij de ons van vroeger bekende familie Jansen. Het treft ons al dadelijk dat hier in de walgelijkste uitspattingen van weelde en luxe wordt geleefd. Immers terwijl bij mannie in de villa slechts twee eenvoudige exemplaren van de Neomamillaria senilis in de vensterbank staan, staat hier 'n clivia, die behalve bladeren ook cartonnen ladderkrukken heeft, om genoemde bladeren een onberispelijk en symmetrisch geheel te doen vormen. Was deze neiging tot het onberispelijke ook in de woning maar merkbaar, doch neen, hier is van kamers, laat staan van een grondige inspectie geen sprake. Deze menschen leven maar zonder zorgen of zin voor orde, en zeer terecht zou men het home van de Jansens, zonder licht boven de deur, een gribus kunnen noemen. Terwijl Jansen al op weg is naar huis, terwijl hij misschien reeds tot de stierenbar genaderd is, om daar zijn vermogen te verbrassen in een glas pilsnerbier van 18 cent, gaat vrouw Jansen toch gewoon door met de wasch op het plaatsje. Zij laat zich | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs door de twee kippen die elkander ijverig en als met de tondeuze de achterdeelen kaal knippen, niet van haar werk houden. Zou zij het dan niet weten? Maar waarschuwt niemand haar dan? O, God. Terwijl Jansen het schuim uit zijn stoppels strijkt, en ieder oogenblik hier kan zijn. Niet alleen dat het dressoir aanstaat, neen, het is er heelemaal niet eens. De gordijnen zijn een kier geworden, terwijl kleine Koos juist op de pul zit. Waar is de schemerlamp? De leunstoel en de zoutjes? En wat het zijn moet, waar staat dat gereed? Het is een verloren zaak. Vrouw Jansen pulkt aan een luier die geschroeid is en vol gleeën zit. Zij zal de tijd niet meer hebben om haar trijpen stievels voor donkere avondschoentjes te verwisselen, zij zal (de roos uit) haar haren niet meer kunnen uitschudden, zij zal er niet meer in slagen een pouffe te koopen voor Jansen het huis genaderd is. Daarom zal Jansen met een kort woord aan zijn hok beginnen waarin drie Vlaamsche reuzen zouden komen als het geen crisis was, en daarom zal de warme intimiteit eerst ontstaan als zij zich in de gammele twijfelaar hebben neergelegd. En als zij De Nieuwe Dag gelezen had? O, ik mag er niet aan denken, hoezeer deze menschen door eigen schuld de moreele steun en stutse van de katholieke pers missen.
KUYLE. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Mgr. W.E. von Ketteler tot de priesters van zijn diocees.De grootheid van Mgr. von Ketteler blijkt uit hetgeen hij in 't bisdom Mainz en heel Duitschland deed, maar duidelijker wordt het bewezen door hetgeen hij sprak en schreef: woorden die langzaam aan 'n eeuw oud worden, maar die nu nog even waar, even frisch en even juist op tijd zijn, als in den tijd dat ze voor 't eerst gehoord werden. Bij de aanvaarding van zijn ambt als bisschop van Mainz, sprak Mgr. W.E. von Ketteler tot de priesters van zijn diocees. In 't eerste gedeelte van die rede spreekt hij over de heiligheid van 't priesterschap en over de plichten die de priester heeft ten opzichte van Christus en de H. Kerk. In het slotfragment dat wij hier geheel citeeren, geeft Mgr. von Ketteler eenige ‘practische wenken en vermaningen’.
Hoogeerwaarde Heeren! Ik heb me tegen mijn benoeming verzet. Ik heb er nog tegen gevochten, toen het reeds geheel vruchteloos was. Toen de Heilige Vader mij echter opdroeg om de opperherder van het diocees Mainz te worden, heb ik als katholiek christen en priester aan dat bevel gehoorzaamd. Nu ik het opgevolgd heb, met 'n onuitbluschbaar vertrouwen op de genade van God, want zonder die ben ik niets - nu ben ik verantwoordelijk voor het diocees, nu zal de Heer het eenmaal uit mijn handen opeischen. En ik zweer u, dat ik het diocees met mijn laatste krach- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ten zal beheeren, zoo dat ik met eenig vertrouwen de dag des oordeels tegemoet zal kunnen zien. Ik ben echter ook gerechtigd, om de verantwoording voor die honderdduizenden zielen aan u over te geven. Ik wil nooit hooren dat één van u zegt: Mijn parochie is nu eenmaal slecht. Nee! Slecht kan alleen de pastoor van zoo'n parochie zijn. Want hoe zondig, opgehitst en hoe weerbarstig de menschen ook zijn mogen, nooit is het gehoord dat 't stralende voorbeeld van goede geestelijken hen niet zou kunnen verbeteren. De wildste kannibalen luisteren naar 't Woord Gods uit de mond der missionarissen. En wanneer ze al 'n paar apostelen opeten, geeft dat heelemaal niets. Want het bloed van de martelaren verwekt ontelbare geloovigen. Onze diocesanen, ook de andersdenkenden, zijn geen kannibalen. U, mijne Hoogeerwaarde Heeren, behoeft dus niet bevreesd te zijn voor uw leven, hoewel u echter bereid dient te zijn ook 't leven te verliezen - u vrijwillig en blij te offeren. Maar uw gemakzucht moet u in ieder geval laten varen, en u zult 't niet betreuren wanneer u het gedaan zult hebben: vrijwillig en blij; wanneer u bedenkt, dat zij de doodsvijand van 't waarlijk levende leven van iedere mensch is; hoeveel te meer dus van het leven van een priester. Want ik verlang het voorbeeldige leven van u, de alleen verkondigde leer is waardeloos, slechts de beleefde leer pakt, zelfs de kwaadwilligsten, grijpt hen bij de ziel, zoodat die huiverend zeggen moet: ‘Ziet eens, welk een voorbeeld!’ Omdat ik zooeven over 't voorbeeld sprak, dat ieder van u, Hoogeerwaarde Heeren, dient te zijn, moet ik misschien het wezen van het voorbeeld nog wat duidelijker omlijnen!? Ik weet dat 't niet van onze wil afhangt, of wij heiligen zijn of niet. Had ik dat alniet geweten, dan zou ik het zoojuist toch geleerd hebben, toen ik zelfs bij mijn zoo ernstige woorden slapenden moest zien. Gelooft u niet, mijne Hoogeerwaarde Heeren, dat ik iemand onder u een bescheiden menschelijke behagelijkheid zou misgunnen: 'n uurtje rust, 'n vroolijk gesprek of een goed glas wijn! Maar helaas is 't zoo, dat men tot nu toe ook onder de geestelijken van het diocees Mainz, heeren vond die weliswaar voorbeelden waren wat betreft 't beheer van 'n klein landgoed of 'n wijngaard; die voorbeelden waren van 'n droge nauwgezetheid bij de arbeid met acten; gezochte, vlotte lui in 'n gezelschap, die op iedere feestelijke maaltijd genoodigd werden; legendarische beheerschers van de booze geesten des wijns; heldhaftige kaartspelers, waar de boerenjongens 's avonds, in de doorrookte lokalen met open monden naar keken - dit soort voorbeelden heb ik echter werkelijk niet bedoeld toen ik verlangde dat gij in uw parochie 'n voorbeeld zoudt zijn. Ik roep u veeleer op om u ieder uur, iedere dag, uw geheele leven lang, steeds inniger te doordringen van het bewustzijn dat gij priesters van Jezus Christus zijt - als zoodanig zeker van de Genade, ook van de Genade der Verantwoording. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Toen Hij u door de hand van Zijn bisschop tot Zijn dienst wijdde, waart u zich bewust, hetgeen Hij nu voortaan met recht van u kon eischen. Vrij en fier besloten, hebt u plechtig beloofd Christus na te volgen, en het is aan u om met elk van uw handelingen 'n straal van de glorie van de Zoon Gods te verbreiden. Wee hen, de uitverkorenen, wanneer 'n mensch zich aan hen ergert! Wee hen, wanneer bij 'n woord of 'n daad van hen gezegd wordt: zij bezitten de geest van Christus niet! Wee, wanneer zij voor hun parochianen geen voorbeeld zijn, waarvoor de kwaaddenkendsten zelfs de oogen moeten neerslaan! Want onze blikken en gedachten hebben aan niets te hangen dan aan Christus' Kruis. Daar ons de voltrekking van 't Mysterieuze Wonder is toevertrouwd: brood en wijn te veranderen in het Lichaam en Bloed van den Verlosser, moest het bewustzijn daarvan ons daarom geen oogenblik verlaten. Dan zal ons gedrag smetteloos stralen, niet slechts in de oogen der menschen, maar ook voor God. Dan zal het diocees, dan zullen de parochies weer gezond worden! Ik eisch van u de trouwste en onvermoeidste medewerking; ik eisch ze krachtens de gehoorzaamheid, die u mij als uw bisschop verschuldigd zijt. Denk niet dat een parochie mijn opmerkzaamheid ontgaan zal! Ik zal mijn oogen waakzaam open houden, ik zal zeer dikwijls bij u komen en mij zelf van de stand der zaken op de hoogte stellen en niets zal mij ontgaan! Ik ben er innig van overtuigd, dat ik minstens uw goeden wil zal bemerken; tragen en weerbarstigen zullen echter niet graag aan 't bezoek van hun opperherder terug denken....! Hoort mijne Hoogeerwaarde Heeren, ik smeek u! Ik smeek u om medelijden met de in gevaar verkeerende zielen, ik smeek u om de hulp, die ik noodig heb, want ik kan alleen, zonder u, niets volbrengen. Laten wij nu samen het besluit nemen, om de heiligste ijver aan te wenden tot onze eigen heiliging en tot de heiliging van het geliefd diocees. En de kracht daartoe, moge de Heilige God ons geven, Die wij nu met biddend geheven harten en handen op de knieën willen aanroepen. Uit ‘der grosze Bischof’ van Franz Herwig. Uitgave ‘Die Buch-Gemeinde’ Bonn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Nog iets over dienstweigering.Ga naar voetnoot1)‘de drie laatste Pausen in het bijzonder hebben luide hun stem verheven om oorlog, militairisme en dienstplicht te veroordeelen.’ Aan G.V. Uw artikelen betreffende 'n practischer en actiever pacifisme, heb ik | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met zeer veel interesse gelezen. Voor uw moed om 'n dergelijke kwestie onder katholieken te durven aanroeren heb ik alle respect. Want behalve dat u de vrij groote kans beloopt voor utopist of warhoofdig-idealist te worden uitgemaakt, schijnt het 'n hopeloos geval. Hoewel deze kwestie sinds de eerste eeuwen van het christendom actueel is, en nu dringender dan ooit om 'n oplossing roept - hoewel er in de eerste eeuwen geheele katholieke legioenen vermoord zijn om hun dienstweigering - toch interesseeren de meeste katholieken zich niet in het minst voor: oorlog, militairisme, dienstplicht en dienstweigering. Als trouwe volgelingen van hun zoo tactische politieke leiders (leiders in groot en klein verband) betrachten zij voor alles de voorzichtigheid, kiezen de ‘veilige’ weg van congres en petitionnement en vermeien zich in het besef dat de rechtvaardige oorlog toch minstens theoretisch bestond en de dienstweigeraar dus 'n idioot of communist moet zijn, wat trouwens 't zelfde is. - De oorlogen tusschen de naties, zullen eens historie zijn, zooals de oorlogen van stad tegen stad en gewest tegen gewest historie werden. Het is nog 'n reuzenarbeid die verricht moet worden. Wie zal hem verrichten? Het nationale probleem moet opgelost worden en 't zal ook opgelost worden! Wie zal het echter doen? De aanbidders van de mammon? De volgelingen van Lenin? De volgelingen van Christus? 't Verst gevorderd zijn de volgelingen van Lenin! 't Achterlijkst zijn de volgelingen van Hem, die voor allen stierf, voor Franschen en Duitschers. voor Aziaten en Europeanen. (Dit zijn kerkelijk goedgekeurde woorden van Emil Fiedler). G.V., u beging echter 'n tactische fout - voortspruitend uit 'n beminnelijke ijdelheid - door n.l. te meenen, dat 'n artikel van u, die noch professor, noch doctor of theoloog zijt, iemand zou overtuigen. U besefte de groote macht van de titel niet voldoende; voor de meerderheid geeft die echter juist de doorslag. Ik wil u graag bijvallen, maar niet met mijn woorden, die immers ook de titel ontberen waardoor ze eerst waar worden. Om tactische redenen zal ik nu niet citeeren uit het rijke en kerkelijk goedgekeurde materiaal dat de boeken van prof. dr. Franz Keller en prof Dr. Johann Ude (beiden katholieke priesters) verschaffen, maar er zijn schrijvers die door ieder erkend moeten worden.
Pater Gratry zegt: ‘In de legers, die elkaar wederkeerig door middel van vuur en ijzer vernietigen, gelooft aan beide zijden de meerderheid, dat ze strijdt voor God, voor het Recht, voor den vooruitgang. En toch is het werk hunner handen de voortzetting van dat van Kaïn: ‘De mensch heft zijn hand op tegen de mensch, en vernietigt het werk Gods.’
Pater Graf Rostworowski S.J. schrijft: ‘Eere aan de standvastigheid van de helden, die de moed hebben, te zeggen: “Wij willen deze misdaad niet dienen”. Op 't oogenblik staan deze strijders voor gerechtigheid (de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dienstweigeraars) nog slechts bloot aan maatschappelijke spot en hoon, en vervolging is dikwijls hun deel. In de toekomst echter zullen hun namen met gouden letters worden geschreven, en een koor van dankbare stemmen zal jubelen: Hier zijn zij die de wereld bevrijdden van oude waanvoorstellingen; hun zij eere, want zij hebben een waarachtig Christendom verkondigd.’
Kardinaal Mercier schreef ‘dat het moderne militairisme de heidensche ruwheid van zeden en het despotisme van de Cäsaren weer doet herleven en geleid heeft tot een krankzinnige afgodendienst aan de staat.’
Prof. Dr. Max. Herzog zu Sachsen (priester) zei in zijn rede te den Haag (30 Sept. 1931) volgens het stenografisch verslag:
‘Men kan den oorlog alleen ontkomen wanneer men het zwaard volledig en in iedere richting uit de hand legt. Anders zal zich aan het menschelijk geslacht het Bijbelsche strafoordeel voltrekken: ‘Het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid, omdat gij het zwaard tot moorden hebt gebruikt.’ (2 Samuël: 12:10.) Van Leo XIII, Benedictus XV en Pius XI zijn zooveel uitspraken te citeeren, dat er geen beginnen aan is; we kiezen alleen de woorden die Pius XI 6 Augustus 1922 tot de Italiaansche bisschoppen sprak: ‘De broedermoord, die oorlog heet, is absoluut in strijd met de meest elementaire grondstellingen der christelijke beschaving.’ Lactantius, ‘de christelijke Cicero’, noemt ‘de menschenmoord steeds een onrecht’. De H. Basilius sloot allen die aan een of andere oorlog hadden deelgenomen voor drie jaar uit van de H. Communie. (Kanonieke brief aan Amphilochus). Kardinaal Langénieux noemde in 1890 ‘de dienstplicht in principe goddeloos en een aanranding van het geweten.’ Mgr. d'Hulst zegt in zijn ‘Conférences de Notre Dame’ dat ‘de dienstplicht geheel Europa ruïneert.’ Fénélon zei: ‘De militaire moed is valsch. Hij is slechts een gevolg van ijdelheid; hij dient om er z'n angst en zwakheid achter te verbergen.’ We zouden deze serie citaten aanmerkelijk kunnen uitbreiden, maar besluiten nu met enkele feiten: De meeste heidensche soldaten, die christen werden, zeiden de dienst vaarwel, door hun geweten gedwongen, omdat de H. Kerk het vergieten van menschenbloed steeds streng veroordeeld heeft. Zeer velen van hen zijn voor deze dienstweigering gestorven. Een verheven voorbeeld daarvan is de H. Martinus en de H. Maximiliaan. Jean Vianney, de Heilige pastoor van Ars, weigerde in 1809 dienst te nemen, en moest zich daarom meerdere jaren in de bosschen van Forez verbergen. De H. Franciscus van Assisië verbood niet alleen de broeders van de eerste orde, maar ook die van de derde orde, dus de mannen die in de wereld leven, niets meer of minder dan het dragen van alle wapenen en het afleggen van de leeneed, die de verplichting inhield, de leenheer op | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
elke veldtocht te vergezellen. Dit was zuiver revolutionnair. Tot Leo XIII, de strijder tegen de dienstplicht, door de aandrang van de nationalistische katholieken gedwongen, die bepaling uit de regel der derde orde schrapte, waren alle derde-ordelingen dienstweigeraars! Uit deze citaten en feiten blijkt duidelijk, dat volgens sommigen een katholiek de dienst in vredestijd en in oorlogstijd de mobilisatie oproep, altijd mag weigeren, ja, dat volgens enkelen hij daartoe zelfs verplicht is.
K.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ingekomen boeken
|
|