De Gemeenschap. Jaargang 8(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 375] [p. 375] [Gedichten van A.J.D. van Oosten] A.J.D. van Oosten Wedergeboorte God zelf bezocht den tuin dien Hij zich had gekocht, de bloemen bloeiden tusschen het puin Hij vond er moeilijk doortocht. Lang was de grond verwaarloosd maar Hij nam het lachend op als iets, dat men zich bij een koop getroost, en zegende een rozenknop. Ik schaamde mij voor het onkruid waar Hij temidden van stond, Hij zag dat het niet in zijn groei was gestuit sedert het wortel vond. En hoe de boomen rondom in de gaard verwilderd waren en wrak; en hoe in de takken, met loof bezwaard de gezette vrucht ontbrak. Hij schreed erlangs en voerde mij mee tot bij den laatsten stam daar schreef Hij in het zand zijn twee symbolen, de Visch en het Lam. Zijn licht steeg langs den hemel op achter mij stond de tuin bevrijd, ledig van kwaad en de rozenknop in rooden bloei verblijd. Want waar God komt op zijn hooge reis doorwandelt Hij hart en tuin tot zijn lof; wat woest is verandert in paradijs de wildernis in een hemelhof. [pagina 376] [p. 376] A.J.D. van Oosten Japansche kers In de kamer het naderen, het buigend gebaar der handen die hare takken voerden; dingen die ons niet eerder ontroerden werden wij vreemd en hevig gewaar: het gelaat van den man die het zaad heeft gezaaid, de goede handen van den kweeker, die hen stekte en entte, hun vroege bloesemen in de avonden dezer lente, het trillen van den wind die over hen heeft gewaaid; het zingen van de bindster, die hen sneed en samenbond, de voeten van wie langsgingen en bloemen zochten, de harde vingers van den mensch, die hen verkochten, de nooddruft van het volk, dat hun troost nooit ondervond; de roze schemer waarmee zij zijn aangegaan is in de wereld levend, vorm en geur geworden, de dood der duizenden, die vóór hun bloei verdorden wisselt tot glorie, in hun nieuw bestaan! Lambert Simon [pagina 377] [p. 377] A.J.D. van Oosten Langs vaste paden Voor Albert Kuijle. De wegen werden zoo breed doordat de zwervers langs de paden liepen, men vindt benzine en een bed gereed waar ze in een hooiberg sliepen, en aan het water waar zij ‘over’ riepen ligt heden een pont overcompleet. De menschen werden zoo knap doordat de zwervers niet wijzer waren, inplaats van zich kloek en schrap te houden bij de gevaren ontweken zij hun bezwaren het leven werd wetenschap. De dichters werden zoo laf doordat de zwervers niet meer willen sterven dan op een behoorlijk graf; en een land waar men niet meer kan zwerven moet ook de dichters derven die God het anders gaf. Lambert Simon [pagina 378] [p. 378] A.J.D. van Oosten Morgen bij Vught Voor Anita. Wij gaan uit huis, de Loonsche Baan af en het fietspad dat over 't kleine vliegveld naar den Bosch loopt op; de zon staat achter ons, de wind rust, er is niets dat dezen Septembermorgen inluidt dan wat spechtgeklop. Het bosch plakt links, een schilderij met harde lijnen bij de eerste struiken staan wij stil en kijken over 't veld; dwars door de hei loopen drie Paters Capucijnen, een evangelisch prentje, levend voorgesteld. Laag aan den einder ankert tusschen lucht en aarde de kathedrale basiliek, het schip van den Sint Jan, dit uur herwint alom de katholieke waarde der Middeleeuwen, ons gemoed den vrede ervan. Een smalle dreef voert ons achter de kogelvangers door wisselend terrein de spoorbaan tegemoet; een boer en een boerin schrijden als beevaartgangers het hoofd gebogen langs ons met een kleinen groet. Achter het lage hout waar wilde bijen zoemen vind ik een heuveltje en een dal, terwijl jij bramen plukt; hier bloeien in de diepte hooge blauwe bloemen, ik daal; en smeed een toeleg die ons snel gelukt. Wij keeren na een uur terug in de richting der Lunetten, bij een verscholen huisje drinken we aan den put, en waar we op 't middaguur het bosch uit komen zetten, steekt voor ons in de hei weer 't roode dak op van ‘De Hut’. [pagina 379] [p. 379] Cuun v.d. Steene [pagina 380] [p. 380] Cuun v.d. Steene Vorige Volgende