Boekbespreking
Edgar Gevaert. Voor den Vrede. Uitg. ‘De Sikkel’. Antwerpen.
De vroegere werkjes van deze auteur, ‘In den Hof der Liefde’, ‘Tot de Genade’, ‘Voor waren rijkdom’, mochten als betoog meest mislukt zijn door de onvatbaarheid der bedoelingen, door de vaagheden der gedachten, ze toonden in sommige gedeelten een bijna bijbelse allure, een natuurlike zuiverheid van klank, een milde aardse bewogenheid. Daarnaast echter dwaalden ze te dikwijls van de werkelikheden des levens naar een geromantiseerd natuurgeluk, ontweken ze al te eenvoudig de konflikten der samenleving in een eenzelvige vroomheid, die zeer veel van gevoelsgodsdienst had.
In dit boekje mediteert de schrijver nogmaals over de vrede, over nationalisme en patriotisme. De goede elementen van zijn vroegere werkjes zijn nog slechts te vinden in de brede, stromende bouw van een enkele zin. De vaagheid is toegenomen, de betoogkracht door een reeks van vragen blijkt een gemaniereerd trucje, en, wat erger is, de vrede werd tot een afgod waaraan de zuiverheid van het volksbestaan wordt opgeofferd. Waarschijnlik niet bewust, niet als een verraad aan de eigen stam, maar voortkomend uit een onwerkelik idealisme, dat de feiten vergeet voor een on mogelike droom. Deze vrede valt te zeer samen met de belangen der hui dige machthebbers om er niet achterdochtig tegenover te staan. De belgiese regering, die overigens zo bevreesd is voor de vrede, wanneer die door een ‘Duitser’, zij het dan ook door een figuur als pater Stratmann, gepropageerd wordt, dat zij niet alleen haar militair apparaat maar ook geheime machten in Rome aan het werk zet, mag wel een hoge onderscheiding reserveren voor de schrijver van deze woorden:
‘Indien voor het gezag en de wet eene natie best gevormd is uit een zelfde volk, het zij alzoo. Indien het gezag en de wet tronen over eene natie waar verscheidene volkeren onder leven, het blijve alzoo om de orde en den vrede. Spant toch het bloed niet aan den wagen van het verstand, maar spant het verstand aan den wagen van het bloed. O gelukkige natie waarin verscheidene volkeren ordelijk en vredelievend leven, zij is het beeld van wat gansch de wereld zou moeten zijn!’
En nog dieper daalt deze deemoed:
‘Het gezag weet waarom het in eene natie waar verscheidene talen zijn, eene uitkiest als bestuurstaal.
Het oog van den mensch ziet zeer gemakkelijk de afzonderlijke onrechtvaardigheid die onderling bij den mensch is, en die dikwijls ontsnapt aan het oog van het Gezag. Doch het oog van den mensch ziet zeer moeilijk de algemeene rechtvaardigheid waarvoor het Gezag eene bijzondere verlichting heeft.