| |
| |
| |
Hagel
Hors d'oevre
‘Verder’.
De lezers van het dagblad ‘De Maasbode’ vernamen uit het ochtendblad van Woensdag 13 Januari j.l.:
‘Wij moeten vertrouwen stellen in deze regeering en in de R.K. Kamerfractie, welke thans met de andere rechtsche groepen een open oog hebben voor de nooden ten plattelande en zullen helpen waar mogelijk is en verder een groot vertrouwen op God.’
Eerst komt de coalitie. Verder komt God!
Anti-clericalisme!
In de ‘Sint Andries-kruisen’, een bijblad der Maasbode voor katholiek Amsterdam, lazen wij op Zaterdag 23 Januari 1932 een hoofdartikel, waarvan de eerste alinea een scherpe kritiek inhield op het beleid der kerkelijke overheid. Hier volgt deze alinea:
‘Reeds dit is teekenend voor het probleem en voor heel den toestand: op den Zondag, waarop wij in het Evangelie de bruiloft te Cana herdenken, op den Zondag, waarop er alle aanleiding zou bestaan om de schoonheid, den rijkdom en de diepte te peilen van het huwelijk, waarbij Christus aanwezig is; om de goedheid, de innigheid, de hartelijkheid te vieren van het verbond van vrienden en magen, wan-
| |
| |
neer Christus in dit verband is opgenomen... op dien Zondag acht de Kerkelijke Overheid 't noodzakelijk om de geloovigen met klem van redenen te wijzen op en te waarschuwen voor: het gemengde huwelijk.’
Men ziet: de ‘Maasbode’ gaat niet vrij uit. Maakt het slechte geweten haar boos?
Het Leuke.
Op Zondag 7 Februari j.l. tapte de schrijver van het ‘Weekpraatje’ in het dagblad ‘De Maasbode’ de volgende mop:
‘Onze huidige dichters en schrijvers zijn democratisch geworden, zij willen vóóór alles door hun critiek, hun essay's, hun werken, de kunst aan het volk brengen.
Waarom zouden zij dan niet als de Deensche schrijver Otto Lütkens de straat opgaan?
Wij kennen allen bij ervaring den zich beklagenden werklooze, altijd vader van een groot gezin, door ziekte of ongeluk buiten staat om arbeid te verrichten, maar die nu een berijmden klaagzang in uw brievenbus werpt, met de daaraan toegevoegde mededeeling, dat hij den anderen dag om antwoord plus een belooning komt.’
De schrijver schijnt er den humor van te kennen, ‘altijd’ vader van een groot gezin te zijn. Immers terecht schreef Montherlant: ‘Une paternité douloureuse remue au fond de ces hommes, condamnés à être appelés mon Père.’
| |
A.B.K. en de censuur.
Op Woensdag 3 Februari schreef de heer A.B. Kleerekooper in het dagblad ‘Het Volk’ een ‘Oproerige Krabbel’ over onze verhouding tot de praeventieve censuur. Wij laten zijn artikel hier volledig volgen:
‘Er bestaat geen schooner sport voor heid fel in opstand komt. Toe, volgt onzen geest dan wanneer wij hem dwingen, op een gedachtengang in te gaan, die ons van nature niet alleen geheel vreemd is, maar waartegen vanzelf, uit eigen aandrift, automa- | |
| |
tisch, nog vóór wij aan denken toe zijn, reeds onze geheele persoonlijkmijn voorbeeld voor heden, en probeert het óók eens! 't Is zwaar werk, dat beaam ik, en menschen, die nooit vrij kunnen komen van zichzelf, gelijk geen geketende van zijn omkluistering, behoeven er niet aan te beginnen. Maar de ànderen dan, die mijn geestesspel niet lager stellen dan wat met speelkaarten of damschijven te genieten valt, mogen er hun krachten op beproeven.
‘De Gemeenschap’, dat is een Katholiek maandschrift, waarin letterkunde en ook politiek gedreven wordt, door jongeren, op zeer strijdlustige wijze. Wie goed heeft opgelet, heeft er in de laatste jaren meer dan eens van gehoord, als de fakkel der opstandigheid oplaaide, en hoe! Welnu, in dat blad wordt thans het volgende medegedeeld:
‘Ons maandblad is sinds 1929 onderworpen aan de praeventieve censuur. Dit beteekent, dat ieder nummer, alvorens te verschijnen, nagezien en soms gewijzigd wordt door een priester, dien Z.H.E. de Aartsbisschop van Utrecht daartoe heeft aangesteld. Op een onzerzijds gedaan verzoek tot ontslag van deze praeventieve censuur heeft Z.H.E. in overleg met het voltallige Nederlandsche Episcopaat weigerend beslist. Voor twee redacteuren, Chris de Graaff en Lou Lichtveld, werd dit een reden tot het nemen van ontslag. Ze meenden niet langer verantwoordelijk te kunnen blijven voor de inhoud van een maandschrift, hetwelk, na door de redactie te zijn opgesteld, nog kans heeft te worden gewijzigd. Deze meening kunnen wij voor het onderhavige geval niet deelen. Het aftreden der genoemde redacteuren sluit niet in, dat zij hun medewerking aan ons maandblad ontzeggen.’
‘U ziet: gemakkelijk gaat het niet van de ééne, en evenmin lichtvaardig van de andere zijde. De redactie heeft getracht los te komen. De primaat heeft met alle vier zijn collega's beraadslaagd vóór hij neen zei. Twee redacteuren hebben het niet kunnen aanvaarden. Maar weggeloopen zijn zij niet!
Slavenzielen? Het mocht wat! Zóó gemakkelijk is de zaak niet af te doen. Zeer dappere mannen hebben zulk een tucht vrijelijk aanvaard, en hun geestesuitingen terug genomen met een ootmoed, die heldhaftig was van zelfbeheersching. En anderzijds kan in het ongebreidelde najagen van toomeloos woordgebral een veel grootere zwakheid verscholen liggen, een slavernij aan eigen onbeheerschte hartstochten, terwijl toch denken vóór alles zelftucht eischt.
Er is een volmaakte zelfbeheersching noodig om deze kerkelijke tucht te aanvaarden, maar óók om het zonder haar te kunnen stellen. De tucht moet baas zijn, anders is het ideaal verloren. De censor kan in ons zijn, of buiten ons, maar zijn moet hij er, de censor, of de Idee is erom koud, welke Idee ook.
Ik benijd nòch begeer het Katholieke regiem. Ik tracht slechts te begrijpen. Maar ik benijd en begeer nog veel minder de ongebondenheid van den geest, die voor vrijheid door wil gaan.
Ik aanvaard alléén den geest, die
| |
| |
onderworpen is aan de Idee. Hoe die onderworpenheid tot uiting komt, door zichzelf, door anderen, is niet de hoofdzaak! De hoofdzaak is: te gehoorzamen aan de Idee, die men aanvaard heeft.’
Deze loyale waardeering van het instituut der kerkelijke censuur door ‘een tegenstander’ (immers van ouds de onverdachte getuige) kon niet onopgemerkt blijven door de volijverige redactie van ‘De Maasbode’, die echter aan haar waakzaamheid verplicht is, nimmer een gunstig oordeel over de redactie van ‘De Gemeenschap’ buiten haar kunst-kolommen te gedoogen. Ze zat in een moeilijk parket. Het stukje van A.B.K. overnemen beteekende een zijdelingsch complimentje aan de ‘Gemeenschap’ en het stukje van A.B.K. niet overnemen, ware het verwaarloozen van een mooie kans om een réverence te maken naar het doorluchtig Episcopaat. Ziehier, hoe ‘De Maasbode’ zich uit de moeilijkheid redde. In haar avondblad van Donderdag 4 Februari 1932 las men:
‘Naar aanleiding van het uittreden van twee redactie-leden van de “Gemeenschap” als gevolg van de preventieve kerkelijke censuur schrijft de heer Kleerekooper in het “Volk”: “Zeer dappere mannen hebben zulk een tucht vrijelijk aanvaard, en hun geestesuitingen terug genomen met een ootmoed, die heldhaftig was van zelfbeheersching. En anderzijds kan in het ongebreidelde najagen van toomeloos woordgebral een veel grootere zwakheid verscholen liggen, een slavernij aan eigen onbeheerschte hartstochten, terwijl toch denken vóór alles zelftucht eischt.
Er is een volmaakte zelfbeheersching noodig om deze kerkelijke tucht te aanvaarden, maar óók om het zonder haar te kunnen stellen. De tucht moet baas zijn, anders is het ideaal verloren. De censor kan in ons zijn, of buiten ons, maar zijn moet hij er, de censor, of de Idee is erom koud, welke Idee ook.
Ik benijd noch begeer het Katholieke regiem. Ik tracht slechts te begrijpen. Maar ik benijd en begeer nog veel minder de ongebondenheid van den geest, die voor vrijheid door wil gaan.
Ik aanvaard alléén den geest, die onderworpen is aan de Idee. Hoe die onderworpenheid tot uiting komt, door zichzelf, door anderen, is niet de hoofdzaak! De hoofdzaak is: te gehoorzamen aan de Idee, die men aanvaard heeft.’
Het citaat is geheel letterlijk en is geheel ploertig. Want het is niet waar, dat de heer A.B. Kleerekooper deze regels schreef ‘naar aanleiding van het uittreden van twee redactie-leden’; hij schreef het boven aangehaalde artikel naar aanleiding van de omstandigheid, dat de geheele redactie zich onderwierp aan de censuur.
Wij halen deze listige vervalsching aan als een enkel staaltje van de edele strijdmethode, welke tegen ons gevoerd wordt.
REDACTIE.
Naschrift.
Ook de heer A.B.K. heeft gepro- | |
| |
testeerd tegen de wijze, waarop ‘De Maasbode’ zijn artikel misbruikte. Hierop heeft het katholieke dagblad zich geblameerd met een antwoord, welks belachelijkheid wij zullen aantoonen, wanneer het naspel op deze geschiedenis in de dagbladpers is uitgespeeld.
| |
Studenten-bladen.
Terwijl het R.S.B. zijn eendere dode gangetje gaat: - een opstelletje van iemand die vroeger door zijn leraar ‘een goed stylist’ werd genoemd, een versje van een dichterlik-aangelengde, een ingezonden stukje over niets, een onnodig polemiekje -, een zo eender gangetje dat des te meer de onverwachte zijstap opviel van het onlangs verschenen interessante Missie-nummer, toont zich hier en daar in een groep studenten een forser levenskracht, een manneliker durf, een vaster wil om niet mee te zingen in de geestdriftige ode aan ons bloeiend politiek bedrijf, onze groeiende pers, onze voorbeeldige rechtvaardigheid, onze machtige zakenwereld, onze imposante getalsterkte, onze eigen cultuur. Niet zo kinderlik onnozel om zich nog te kunnen warmen aan deze schijn, zijn zij toch ook niet zo karakterloos om zwijgend en gemakkelik afzijdig te blijven. Zij kiezen partij in de strijd tegen verleugening en holle glorie, tegen handige zaken-moraal en tergend standen-geloof.
Een kleine groep katholieke studenten in Utrecht heeft, tegen velerlei moeilikheden in, de doortastende moed getoond, een eigen orgaan te stichten dat, - er zijn nu 16 nummers verschenen - zijn naam ‘Vox Veritatis’ waardig is gebleken. Dit betekent natuurlik niet - hoe zou dat ook mogelik zijn? - dat elk nummer op peil stond, dat iedere bijdrage karakter bezat; het betekent, eindelik en gelukkig wel, dat na alle brave vermaningen tot studie, studie, studie er studenten zijn die weten dat hun studie niets te kort behoeft te komen door eigen kracht te tonen in deze tot koppige keuze dwingende tijd, die er van overtuigd zijn dat hun studie minder dood zal wezen voor de toekomst, als ze mede stand houden tegen de overslibbing van het katholieke beginsel, als ze zich niet wensen te laten paaien om in de studeerkamers te blijven net zolang tot ze er als de vele voorbeeldige leiders van vroeger en nu uit mogen komen met het stempel van intellectualiteit voor hun naam en het stempel van krachteloosheid op hun woorden.
‘Vox Veritatis’ wordt hier echter niet alleen genoemd om deze algemene hoopgevende betekenis als bewustwording van eigen waarde in de studentenwereld, ook op zich zelf verdiende dit weekblad deze bespreking in De Gemeenschap.
In een beperkter verband, met andere middelen meestal, verdedigt en bestrijdt dit frisse studenten-weekblad datgene, wat vanaf zijn eerste nummer De Gemeenschap heeft verdedigd en bestreden. De invloed moge wellicht, naar het getal der lezers gemeten, klein lijken, deze ‘Vox Veritatis’ vervult een taak van betekenis door de studenten wakker te roepen en waakzaam te houden in de ontreddering van deze tijd.
H.K.
| |
| |
| |
Van over de bergen ... of de H. Albertus en De maasbode.
Is het waar?
Ja, het is zoo: de Maasbode krijgt een nieuwe redacteur.
Nà den H. Apostel Paulus, dewelke de H. Eerw. Pater Generaal van de bedel-orde der Predikheeren geschikt achtte om naast Dr. Witlox aan de Redactie-tafel te zitten, nà Pater Kruitwagen O.F.M., die onlangs ook redacteur werd, komt ons een stem van over de bergen melden dat er nog iemand in aanmerking zou kunnen komen.
Het is een man van ongemeene kwaliteiten, en dies zeer wel geschikt voor het Rotte-orgaan.
Hij is n.l. priester, heilig en geleerd. Al wil lector Molkenboer het niet weten - van Franciscaansche zijde hoorde ik zelfs dat hij geleerder is dan de H. Thomas Aquinas!
Ik wil u niet langer in onzekerheid laten, lezer(es): het is de H. Albertus Magnus.
En dit alles volgens de eigen woorden van den Kanselier der H. Room sche Kerk, Z.Em. Andreas Kardinaal Früwirth: ‘Ik aarzel niet te verklaren, dat, als Albertus in onzen tijd geleefd had, hij ook aan een leidend dagblad als “De Maasbode” actief zou medegewerkt hebben.’ (Msb. 24-1-'32)
Ziet u wel dat de Maasbode miskend wordt?
Ik zie den nieuwen redacteur al in gezelschap van zijn ordesgenoot Hyacinthus Hors d'oeuvertjens kweeken; één pagina verder hoor ik hem de loftrompet steken van Sir Henry Deterding.
Als er dàn nog tijd over is, zie ik hem naar Huissen (Gld.) ijlen om gezamenlijk met frater Cools en de roem der Carolina te toornen tegen die onsterfelijk eenzijdigen, ‘die onder voorwendsel van 't heil der Kerk en der gemeenschap te verdedigen, uit broodnijd en bekrompenheid de stelling verkondigden, dat een kloosterling op zijn cel thuis hoorde....’
Men gaat immers in het klooster om zich te mengen ‘in het openbare beschavingsleven’ en de blijkbaar verouderde sententie van Thomas van Kempen, dat géén plaats ter wereld den kloosterling zoo lief moet zijn als zijn cel, zal wel het gevolg geweest zijn van het lezen der veroordeelde geschriften van Willem van de Heilige Liefde.
Het zou tenminste vele gemoederen gerust stellen en voor de anti-clericale drijvers een ergernis, indien dit, met betrekking tot de navolging van Christus, duidelijk werd aangetoond! Moge spoedig de dag aanbreken waar op de Nijmeegsche senaat over deze materie een prijsvraag uitschrijft!
SIM. DR.
| |
Argelooze vraag.
Ik begin meer en meer in duisternissen te wandelen. Ik ben een argeloos mensch en vraag soms gekke dingen. Ook nu, misschien. Maar gij vergeeft mij dit.
Ik weet - hoe zou ik het niet weten, nadat het zóó vaak en zóó duidelijk gezegd werd? - dat men geen slechte boeken mag schrijven, ook al zijn die boeken nog zoo artistiek. Ik weet,
| |
| |
dat men een artistieke film niet prijzen mag, als deze artistieke film ook maar eenigszins de moraliteit in gevaar brengt (heeft men dit dan durven doen?). Ik weet, dat men beter doet de waarheid te verzwijgen dan de kans te loopen tot het zaaien van ontevredenheid en verbittering en ik weet dat priesters menschen zijn als wij allen, al begrijp ik niet goed, waarom men daar niet over praten mag.
Maar mijn verstand staat stil bij het volgend geval:
Onlangs heeft Jan Sluijters in Amsterdam een tentoonstelling gehouden van zijn schilderijen, die naar men zegt kunstwerken zijn, doch die ik in weerwil van hun kunstwaarde en wellicht tengevolge van mijn argeloosheid in zekere mate een gevaar acht voor de moraliteit, vooral bij de zeer vele jeugdige lieden van beiderlei kunne, die zich op deze tentoonstelling langer ophielden dan zij ten aanzien der moraliteit zouden kunnen verantwoorden.
Met brandend ongeduld heb ik dan ook uitgezien naar de ziedende verontwaardiging, die ik in mijn lijfbladen zoo veelvuldig pleeg aan te treffen, als het gaat b.v. om een tooneelstuk of een boek of een film, die op gespannen voet leven met de zedelijkheid.
Maar neen! Behalve De Tijd, heeft geen mijner lijfbladen iets kunnen ontdekken van die zondigheden, die overal zoo kwistig worden gesignaleerd. En mijn argeloosheid - die toch wel vèr moet gaan - deed mij ten onderzoek uitgaan naar de verklaring van dit voor mij vreemde verschijnsel. En daar verneem ik tot mijn groote - maar natuurlijk argelooze - verbazing, dat eenige katholieken, onder leiding van een Amsterdamsch pastoor, deze tentoonstelling hebben ‘beschermd’.... om ‘tactische redenen’ of zoo!
Daarom deze, ik weet het wel: argelooze, vraag: Kan dat?
G.
| |
Ingekomen boeken
Floris Couteele. Dagboek van een arrivist. |
Uitg. Wielfried Boucherij, Antwerpen. |
|
Theophilus. Christus-uren III. |
Uitg. Boekhandel Gudrun, Brussel. |
|
San Juan de la Cruz. Poesias. (Gezangen.) |
Uitg. De Gemeenschap-uitgevers, Utrecht. |
Freek van Leeuwen. Uitverkoop. |
Uitg. Links Richten, Rotterdam. |
|
Verzet. |
Uitg. Links Richten, Rotterdam. |
|
Geert van Oirschot. Gevangenis. |
Uitg. Links Richten, Rotterdam. |
|
Jan Engelman. Torso. |
Uitg. De Gemeenschap-uitgevers, Utrecht. |
|
|