De Gemeenschap. Jaargang 8
(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| ||||||||||||
Zesde tafereelPersonen:
(Een kamer op den tuin uitziende. Groote openslaande deuren naar buiten, waar alles bloeit. Eva ligt in het midden in een groot bed. Zij is bleek en mat.)
KLEIN EEFJE
(zij verschijnt in de deuropening de armen vol bloemen):
Moeder, mag ik even bij je komen? (Eva knikt haar glimlachend toe zonder te spreken.)
KLEIN EEFJE
(zij komt naar het bed en babbelt vroolijk verder):
Zie je, ik wou je bloemen brengen.... Ik wil heel je bed vol bloemen gooien? ... Ruiken ze niet te sterk voor je? (Eva schudt glimlachend het hoofd.)
Dan begin je toch | ||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||
al beter te worden, niet? Als je de bloemen ruikt, dan begin je te verlangen naar buiten .. Moeder, er komt 's avonds een nachtegaal in het park over den weg, de melkboer heeft 't verteld, mag ik vanavond luisteren? ... (Eva knikt glimlachend.)
Ziezoo, .... je lijkt wel een koningin of een fee met al die bloemen om je heen. Ben je nu nog erg ziek?
EVA
(mat en zacht):
Alleen maar erg moe!
KLEIN EEFJE
(zij zit schuin op den bedderand):
Hoe ben je toch zoo moe geworden, moeder?
EVA:
Van te leven, mijn kind, van te leven....
KLEIN EEFJE
(wijst peinzend):
Is dat dan zoo moeilijk?
EVA:
Soms wel, en soms niet. In den hemel is 't niet moeilijk meer ....
KLEIN EEFJE
(zij omhelst Eva plotseling en fel):
Maar daar mag je nog niet heen, hoor!.... Want dan wordt het leven moeilijk voor mij!
EVA
(zacht):
Dat moet 't wel eens worden, voordat 't licht wordt .... héél licht!
KLEIN EEFJE
(zij staat resoluut op):
We praten dwaas ... Er gebeurt natuurlijk niets. Vanmiddag kom ik je weer bloemen brengen. Dag!... (zij staat reeds in de open deuren en wendt zich nog even om.)
En mag ik vanavond luisteren naar de nachtegaal? (Eva knikt. Klein Eefje neuriënd af. Stilte.)
EVA
(zacht):
Vanavond... vanavond... waar zal ik vanavond zijn? ... (De Helper is stil gekomen en staat naast haar bed in zijn roomkleurig habijt. Eva ziet hem, schrikt even, en blijft dan staren met groote oogen. De Helper knikt haar toe.)
EVA
(tot den Helper):
Nu? ... (De Helper knikt.)
EVA:
Dus vandaag toch... toch vandaag... Ik dacht 't wel. Ik heb je stem wel gehoord. (Zij krimpt plotseling ineen van snikken.)
DE HELPER
(zacht):
Is 't zoo zwaar? | ||||||||||||
[pagina *5]
| ||||||||||||
JOZEF CANTRÉ
Vrouwenkop, gebakken aarde | ||||||||||||
[pagina *6]
| ||||||||||||
JOZEF CANTRÉ
Ontwerp Renaat de Rudder, gips | ||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||
EVA:
Niet om mij, o niet om mij .... (zachter, zich bezinnend).
Of misschien toch wel! Weet God wel, wat 't is, wanneer we ons moeten losscheuren van alles? .... Zooeven was mijn kind hier, al die bloemen zijn van haar ... en vanavond wil ze luisteren naar de nachtegaal.
DE HELPER
(zacht):
Gods Zoon scheurde zich los van de aarde, toen Hij hing aan Zijn Kruis.
EVA:
Ik weet dat ik alles moet achterlaten ....
DE HELPER:
Het diepste moogt ge meenemen ... De liefde van een kind, de geur van bloemen, het zingen van Gods lof door de vogelen .... (Stilte. Dan zegt Eva langzaam):
EVA:
Ik ben bereid. (Plotseling verschijnt de Bedreiger aan de andere zijde van het bed. Hij is als in het voorspel, gekleed in het zwart met rooden band.)
DE BEDREIGER
(nonchalant en sarcastisch):
Nu ja, dat gaat zoo maar niet ... Niet al te theatraal, Eva, mijn kind, mijn oude vriendin. Dat is erg mooi in de vrome geschiedenissen. (Hij slaat spottend, parodiëerend, de oogen ten hemel.)
‘Ik ben bereid’ .... Jawel, maar er zijn nog zooveel lieve dingetjes op deze aarde, en we doen net of we er van af willen. Maar och, wat kittelt alles ons hartje nog, en wat zijn onze niertjes prikkelbaar! Weet je dat wel, Eva?
EVA
(in grooten angst zich keerend tot den Helper):
Hij ... hij is weer hier!
DE HELPER
(kalm en met grooten nadruk):
Vrede zij u! (Hij knielt naast het bed het hoofd omhuld door den kap, en blijft zoo, schijnbaar onbewogen, gedurende het nu volgende tooneel.)
DE BEDREIGER
(hoonend):
‘Vrede zij u!’... ‘Vrede zij u’ .... Hij weet nooit iets anders dan zulke bazelpraat .... (zachter)
We zijn alle drie wel meer bijeen geweest, hè, we kennen elkaar! (vleiend):
En wie heeft je 't beste gekend, Eva? (hij buigt zich over haar bed):
En wie kent je ook nu | ||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||
nog 't best, Eva? .... Ik weet, waar je hart naar uitgaat, ik weet waarom 't pirouetteert in je borstje, mijn vogeltje, mijn duifje! (listig en groot):
Want weet wel, ik heb je eens liefgehad, en dat blijft zoo, mijn ooilammetje ....
EVA
(angstig opspringend):
Neen, neen, ik wil niet meer ...
DE BEDREIGER
(groot en rechtop):
Dat blijft zoo, mijn Eva ... Waarom wil je alles verloochenen, nu? Is 't niet mooier om te zeggen (met een groot gebaar)
dit alles heb ik liefgehad en blijf ik liefhebben? Wees trouw aan je leven, Eva, je hebt 't zèlf geleefd ....
EVA
(angstig en hijgend):
Ik wil trouw blijven aan alles, waarmee ik begon ... aan alles, waarmee ik van God kwam.
DE BEDREIGER:
Onzin .... het uur danst, we kiezen zèlf, we gaan onzen weg, dat heeft ook de ander je wel geleerd!
EVA
(angstig):
Ik heb gekozen, den weg van mijn jeugd, den weg van God!
DE BEDREIGER:
Onzin. Maak van je leven geen spelletje in een doolhof. Wees sterk, wees trouw, aan wat eens het leven voor je was. Zie het in de oogen, mijn duif, mijn ooilam, onvervaard. (Hij beweegt de hand. Buiten gaan de Vader en de Moeder, oud en grijs, voorbij. Zij mompelen samen, men hoort de woorden niet.)
EVA
(zij staart naar hen, richt zich half op, strekt de armen en roept sterk):
Vader ... Moeder ... Het is alles niet waar! Ik heb verraden, maar ik ben teruggekomen! Vader .... Moeder... Vergeef alles nu toch, ik heb berouw.
DE BEDREIGER:
Te laat, Eva! (Een nieuwe beweging van de hand. Door den tuin loopen twee meisjes, Tieneke en Eva, zij giechelen en praten samen.)
DE BEDREIGER:
Waarom spreken en lachen ze samen, Eva? ... Kleine oorzaken en groote gevolgen! (Eva slaat angstig de handen voor het gelaat.)
Wees dapper en kloek, mijn teere vogel, het leven grijpt je sterk, maar ik blijf je nabij. | ||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||
(Een nieuw gebaar van de hand en de Verleider staat daar, groot en glimlachend, vlak bij de deuropening, en ziet naar Eva.)
EVA:
Nee, ... nee .... ach, ga nu heen, (smeekend)
ga jij nu heen.
DE BEDREIGER
(hij buigt zich over haar heen, heel zacht, met sterke overtuiging):
Waarom wil je hem nu niet meer kennen, Eva?.... Dat was toch eens 't móóiste voor je, het allermooiste. Kom, speel nu niet, je trilt van verlangen (Plotseling boosaardiger wordend, als ontmoet hij een niet gezienen weerstand):
voel je wel, voel je wel al die zoete dorens in je vleesch, alles leeft nog, Eva, alles leeft nog ... (sterker, kwader)
dit, dit is blijven leven, al het andere is maaksel van je verbeelding. Weet je hoe zijn mond was, Eva: een vlam! Weet je hoe zijn armen waren: een wiegende zee! De oogen sterren, en een rood plekje als de hemel, weet je nog Eva, weet je nog? ....
EVA
(opvliegend, hijgend):
Ik weet alles, ik weet alles, en nog meer, en ik wil niet ..... Er zijn andere dingen, die je mij niet wilt laten zien. Waar is mijn man die vergaf? Mijn kind dat van me houdt? Waar is het meisje met de roode jurk, dat ik smeekte? ... (De Bedreiger wijkt achteruit, alsof hij een slag kreeg.)
En toch brandt het nog in me, toch koortst het nog in me! (Plotseling rustiger, met groote oogen starend, de handen gevouwen):
O God, help me... Engel Gods, Die mijn bewaarder zijt, behoed het uitverkoren .... (zij snakt naar adem)
het uitverkoren kroost .....
DE HELPER
(Hij staat plotseling overeind, werpt den kap achterover, en zegt groot):
Het is genoeg! (Hij strekt de hand uit over Eva. De tuin verdwijnt.)
EVA
(zij ligt nu heel stil en spreekt kinderlijk. De Helper luistert met groote liefde. De Bedreiger staat met gebogen hoofd.)
Hoe was 't ook weer?... Ik heb 't ook aan Eefje geleerd. | ||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||
's Avonds als ik slapen ga
Volgen mij veertien Engeltjes na.
Twee aan mijn hoofdeneind,
Twee aan mijn voeteneind,
Twee aan mijn linkerzij,
Twee aan mijn rechterzij,
Twee die mij dekken,
Twee die mij wekken,
Twee die mij wijzen,
Naar 's Hemels Paradijzen.
DE HELPER
(zacht en ootmoedig):
Nu wijzen ze naar 's Hemels Paradijzen .... (Eva ligt stil nu, de handen gevouwen.)
DE BEDREIGER
(plotseling, verwoed naar voren schietend, zich richtend tot den Helper):
Maar ik wil niet ..... ik wil niet .... Ik laat zoo mijn prooi niet loopen. Zij was van mij, zij was van mij, ik heb er een kunstwerk van gemaakt. (Sterk en snijdend):
Een waardige prooi, dat ontmoet je niet zoo dikwijls, deze was zoo zuiver in den ochtend als een waterdroppel, waar de zon in speelt. En ik heb er onzen gloed in laten spelen, onzen gloed, een vlam. (Met iets smartelijks):
Achter duizend maskers, had ik willen zoeken naar haar. (Plotseling wordt hij klein kriewelend, hij valt neer, schuimbekkend van woede):
Ik wil haar niet loslaten (huilend):
ik gun haar niet aan Hem-van-boven, ik wil niet dat deze dansende en heldere parel bij den Oude komt ....
DE HELPER:
Arme dolende Geest! Ga heen, dool verder, weef een ander net, glinsterend van list en rood van bekoorlijkheid. Maar vrees altoos, dat 't zal worden uiteengereten met één enkel gebaar van Hem, Die in de Hemelen woont en lacht om je woede en met je spot .....
DE BEDREIGER
(kruipend, verwoed en ontzet):
Dat niet, dat niet. Je weet dat wij geen meelij willen .... Ik zal andere zielen vangen, 't zal vol worden bij mij, een groot feest ..... (zich oprichtend):
En ik daag nog uit, ik ben nog machtig, ik daag nog uit ..... | ||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||
DE HELPER:
Sombere, gekwelde geest! Hoevelen gij wordt, des te grooter uw gemis .....
DE BEDREIGER:
Dat niet, dat niet ... geen medelijden ... (hij stort plotseling op de knieën voor den Helper.)
En wanneer je dan medelijden hebt, och toe, vernietig me! Misschien met één droppel licht uit het Paradijs, misschien als je me aanraakt met één van je glanzende pennen. Och toe, vernietig me dan, laat me niet bestaan. Wat geef ik om deze ziel, wat geef ik om milliarden en myriaden van zielen, die waren en zijn en zullen zijn? Ik ben de kilte zelve ....
DE HELPER:
Gij zijt de kilte der eeuwigheid; God is de oven, en ik breng hem een nieuwe vlam.
DE BEDREIGER
(hij is plotseling opgesprongen, met iets als de oude kracht):
Dan laat ik niet af als je niet wilt .... (Hij buigt zich over het bed):
Eva, Eva, mijn duifje, mijn ooilam, nog ben ik hier ..... luister toch, luister toch.
EVA
(zij bidt rustig verder):
Wees gegroet, Maria, vol van genade .....
DE BEDREIGER
(hij wijkt ontzet achteruit):
De Groote Vrouw! ..... (Hij verschuilt zich angstig, tegen de plooien van gordijnen.)
(De vier Aartsengelen staan nu aan beide zijden van Eva's bed, twee aan twee. De Helper is neergeknield. Het achterdoek wijkt en Maria verschijnt in wit en blauw. Zachte muziek.)
EERSTE AARTSENGEL
(rechts):
Moeder, Die boven de sterren troont
En ziet genadig naar ons dolen,
Onder Wier Harte stil verholen
Een ieder leeft naar zijne wijz'.
TWEEDE AARTSENGEL
(rechts):
Moeder, Die goedertieren kent
De schrale wijn van onze minne
Het duffe brood van onze zinnen
En 't lied, dat onze monden schrijnt.
| ||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||
EERSTE AARTSENGEL
(links):
Moeder, Die voor ons allen schenkt,
De melk van Uwe teere leden,
En hangt den luister van Uw beden,
Tusschen ons oog en Gods gelaat.
TWEEDE AARTSENGEL
(links):
Moeder, Die alle wegen gaat,
En ziet gespannen naar ons zwerven
Laat ons in 't eind den Hemel erven
Ontvang in 't lest ons in Uw arm.
MARIA
(zij heeft armen en handen naar Eva uitgestrekt. Op zingenden toon):
Zie, Hij komt, huppelend op de bergen, over de heuvelen springend: de Beminde is als een reebok of een jong hertje. Zie, daar staat Hij Zelf achter onzen muur, door de vensters kijkend, door de traliën ziende. Hoor, daar spreekt de Beminde tot U: Sta op, spoed U, mijne vriendin, mijne duive, mijne schoone, en kom. Want de winter is reeds voorbij, de slagregen is over, de bloemen zijn ontbloeid, de tijd van het snoeien is daar; wij hebben bij ons de stem der tortel gehoord; de vijgenboom brengt jonge vijgen voort, de bloeiende wijngaarden geuren.... Sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom. Duif, in de kloven der rotsen en in de holten der muren, toon mij Uw aangezicht, dat Uwe stem, weerklinke in mijne ooren, want Uwe stem is zoet en Uw aanschijn vol glans ..... (Stilte. Zachte muziek. Alles wordt donker en verdwijnt. In den lichtkring zijn Eva en de Helper alleen.)
EVA
(zij wordt als wakker uit een droom, en zegt met ijle stem):
Is alles nu voorbij?
DE HELPER:
Alles is voorbij en alles begint.
EVA
(zij ligt stil nu, nauwelijks bewegend):
Het wordt donker nu ... donker. Maar ik ben niet bang meer ... Het donker is als fluweel, zoo zacht, zóó zacht. En er is iets achter, | ||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||
dat is ook heel licht en heel zacht ... En blauw en wit, blauw en wit.
DE HELPER
(hij staat naast haar en zegt langzaam en zacht):
Ga uit van deze wereld, Christen ziel, in den Naam van den Almachtigen Vader, Die U geschapen heeft; in den Naam van den Zoon, Die voor u geleden heeft; in den Naam van den Heiligen Geest, Die in u is uitgestort.... Heden zij Uw woonplaats in vrede; en Uw verblijf in het Heilige Sion .....
EVA
(zacht):
Dag mijn Eefje, dag mijn goede lieve man .... Komen jullie gauw? De Engelen wijzen .....
DE HELPER
(hij strijkt haar zacht over de oogen):
In het paradijs geleiden U de Engelen ..... Komt, Heiligen Gods, snelt toe, Engelen des Heeren, ontvangt hare ziel en voert haar voor het aanschijn des Allerhoogsten .... Heden zij Uw woonplaats in Sion, en Uw ruste in het Huis Gods. Wil de misdrijven harer jeugd en harer onwetendheid niet gedenken, Heer, doch volgens de onmeetlijkheid Uwer Barmhartigheden voer haar in de glorie van Uw Licht. In het paradijs geleiden U de Engelen ..... (Terwijl hij spreekt, valt het scherm. Stilte. Onmiddellijk daarop volgt het:
| ||||||||||||
Naspel.(Tooneel als in het voorspel: behangen met donkere gordijnen, met zilveren en gouden sterren. De Vier Aartsengelen zijn licht. Orgelspel.)
EERSTE AARTSENGEL
(psalmodiëerend):
God: open de de hooge poorten voor den jongen dag, zwaai de sterrendeuren los, ♣ toont Uw morgenblos aan de Schepping.
TWEEDE AARTSENGEL
(psalmodiëerend):
God: pluk de tros van blanke sterren, en zamel de glansen van het hemelooft bijeen; ♣ tot de nieuwe dag sterven zal en in stilte dooft zijn laatste vuren.
DERDE AARTSENGEL
(psalmodiëerend):
God: zie de | ||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||
aarde opent traag de oogen en wil blinken in de zon na het dommelziek festijn van den nacht; de muziek van den dag komt in het spelen der korenaren in den wind, ♣ en in het bersten der druiven vol zoeten wijn.
VIERDE AARTSENGEL
(psalmodiëerend):
God: doe Uw zon rennen langs de hemelkringen als een jonge ree, die ontwaakt is na luwen nacht; ♣ dartel klimt tot de avondtoppen, om dan loom te zinken op de vacht der sterren.
ALLE VIER TEZAMEN:
God ..... (Inmiddels zijn Eva en de Helper gekomen. Eva geheel in het wit. Zij staan in het midden nu, gekeerd naar de gordijnen.)
(Het achterdoek opent voor een deel. Hel licht in de opening.)
DE STEM VAN GOD:
Welzalig hij, die niet verblijft in den raad der goddeloozen, en niet wandelt op den weg der zondaren, en niet nederzit in de zetelplaats des verderfs. Welzalig hij, die zijn wil nederlegt in Mijn Wet, en dag en nacht Mijne Woorden bepeinst. Hij zal zijn als de boom, geplant aan waterstroomen, en die vruchten draagt te rechter tijd. Zijn loof zal niet verwelken, en alles wat hij doet, zal opbloeien in vreugde. (Stilte. Eva treedt dan dicht bij den lichtkring. De Helper steunt haar, doch treedt dan eerbiedig terug.)
EVA
(sterk, zij heft de armen omhoog):
Hallelujah! (Zij treedt vooruit naar den lichtkring en zegt dan nog sterker, de armen opheffend):
Hallelujah! (Het achterdoek gaat wijder open, als noodigend, het licht wordt dieper. Dan treedt Eva binnen in den lichtkring. Met een grooten kreet):
Hallelujah! (Scherm valt snel.)
EINDE. |
|