| |
| |
| |
Hagel
Notities.
14 Januari.
Ik betrap me-zelf op een zekere weerzin tegen het woord ‘pastorie’ Wat is een pastorie? Een herdershuis? Woont daar de herder van een kudde? Ik weet niet goed hoe ik het woord moet verstaan, maar het veiligst lijkt het mij te denken aan het hutje van den herder dat tegen de schaapskooi hangt....
Maar is een pastorie niet iets anders? Is het niet de ambtswoning van den geestelijken adviseur, die met den juridisch adviseur, den bouwkundig adviseur, den wiskundig adviseur samen het onmisbaar apparaat vormen van iedere maatschappelijke actie?
Ik herinner me nu plotseling de herder weer die geen kans zag zijn schapen te hoeden vanuit een arbeiderswoning. Ik vraag me nog wel eens af vanuit wat voor paleis zoo'n herder dat wel kan?
Wat voor eischen hij stelt aan zijn herdershut? Niet licht zal hij kans zien te overtreffen wat er de laatste jaren op dit gebied is gepraesteerd. Er zijn immers pastoriën gebouwd die tot op het laatste oogenblik toe ook nog een kinderziekenhuis, een danshuis of een tehuis voor vrijgezellen als hun bestemming lieten vermoeden. Pastoriën met Tuschinsky-schilderingen en peper-dure betimmeringen, Reus-achtig groot en burgerlijk-weelderig ingericht. Ambtswoningen die den herder al direct classeeren als behoorend tot de bezittende klasse, tot de klasse met meer uitgebreide levensbehoeften en de mogelijkheden tot bevrediging daarvan. Zeker, immers zal niemand in zoo'n huis ‘minores’ zoeken, en nog minder de euvele moed hebben er binnen te gaan om aan te zitten in Christus' naam.
En lang niet al deze pastoriën zijn gezet zijn in de dagen dat in het dagblad De Tijd nog die beroemde advertentie stond: ‘Smullen, smullen, Eerwaarde Heeren Geestelijken, vette paling voor de Heilige Vastentijd’? Zou er veel geld bewaard worden in zoo'n huis? Zou er misschien veel geslapen worden? Niet? Maar waarom al die kamers dan? De schapen weten toch ook zonder die groote afmetingen wel dat de bewoners van die groote herdershut tot een andere stand behooren dan zij? Ze kennen ze bijna niet eens. De geestelijken hebben immers geen tijd meer voor al die opwekkende conversatie in kleine huisjes. De zielzorg onder de goed-gesitueerden alleen, eischt reeds de volle mensch. En de twaalf nieuwe vensters van
| |
| |
Jan Kalebas, die f 1000,- per stuk kosten. Dat geld moet de herder toch ook al alleen bij elkaar brengen. Wie helpt hem daarbij? Toch ook niemand? Evenmin als met de fondsen voor een nieuwe monstrans. Als dat geld ook bij elkaar is, zal hij eindelijk weer eens tijd hebben om zijn pij aan te schieten. Met dat vele uitgaan komt hij haast niet uit het gewone zwart. Maar als de monstrans voor het eerst in gebruik wordt genomen, dan......
Tegen dien tijd zal er geloof ik alleen niemand meer zijn om de fonkeling van de steenen te zien, die trachten de fonkeling van Christus te overtreffen...... Het gewone, ontevreden volk keert zich van God af, dat heeft de pastoor al dikwijls gezegd.
| |
15 Januari.
Vanmorgen heeft onze ellendige redactie in haar nietswaardige brievenbus een verrukkelijke brief gevonden van het heerlijke departement van defensie. Onze redactie, neen ik zelf. Ik eigen mij deze gele dienstenvelop gansch en geheel toe, nu hij eindelijk niet eens een aanmaning of een ander onheusch stuk bevat.
Wij hadden pas thuis op een plaatsje wat beton gestort, om de kippen wat droger grond onder de maagdelijke voeten te geven, en voor eenige weken assisteerde ik een jeugdig en talentvol landschapschilder die binnen de verboden kring een knotwilg van de Hollandsche Waterlinie wilde teekenen. Ik dacht dat het daarover al ging. Men zou er achter gekomen zijn dat ik dat beton gestort had in opdracht van Duitsche militairistische kringen, om het plaatsen van afweergeschut in een komende oorlog mogelijk te maken, of hebben ontdekt dat wij onder het mom van de knotwilg te teekenen de nieuwe patent-latrine van de stormtroepen hadden gecopieerd.
Mij zou een kwijnend einde te wachten staan op Spijkerboor of in de vunze kerkers van fort de Kinkel, of een snel einde, als men mij sommeerde een reis bij wind mee te maken met een Hollandsche oorlogsbodem buitengaats. Doch niets van dit. Mijn oogen glijden over het slordig getypt stuk. ‘het is U waarschijnlijk bekend’, ‘aanmerkelijk te verlichten’, ‘weshalve U moge inzien’, ‘als voorlichter van Uwe lezers’,...... stop. Dat pakt me meteen in mijn ouwe, trouwe, blauwe, grauwe journalistenhart. Dat zal ik niet op me laten zitten. Lezers, ik licht U voor. Volg mij eenige oogenblikken met uw welwillende aandacht.
De heer G. Meulenaar, of Muilenaar of Wuulner, (de streepjes die hij onder het typsel schrijft worden ambtelijk aangeduid, als ‘w.g. onleesbaar’) vraagt ons, in zijn onwaarschijnlijk verheven kwaliteit van Reserve le Luitelaar belast met de propaganda van het Vooroefeningsinstituut, of wij al krankzinnig genoeg zijn om onze dure en verrukkelijke ruimte af te staan voor de publicatie van een in slordig Nederlandsch gesteld schrijfsel, waarin een departementsgenie zijn krachten probeert op het gezond verstand van boeren, burgers en buitenlien.
| |
| |
Deze knaap van een referendaris probeert onze vlasharige, onze blondgelokte vaderlandsche hoop uit te leggen, dat men zich beter kan laten ‘voor-oefenen’, dan dat men zich gewoon in het pak der schande laat steken. ‘Voor-geoefend’ worden is een ongelooflijk prettig iets, als men deze knaap gelooven mag. In stede van zijn dagen door te brengen op een latrine of voor een uit zijn adem riekende dril-sergeant, gaat het pad van de ‘voorgeoefende’ op rozen. 's Morgens wekt hem de vrouw van de generaal, terwijl hij om elf uur met de kolonel koffie drinkt. 's Middags maakt hij een prettige, kleine wandeling, en reeds vroeg is zijn oefen-dag voorbij.
Er is natuurlijk niemand zoo gek om zich ‘voor’ te laten oefenen. Liever ‘laat’ geoefend, als tenminste er over een paar jaar nog dwazen gevonden worden die zich van hun eerlijke werk laten halen om maanden lang in een stinkende kazerne te lummelen.
Ik heb nog al pleizier gehad om die rare snuiter die de Gemeenschap voor een christelijk-historisch predikbeurtenblad aanzag, en waarschijnlijk in de verbeelding was dat Snijders onze gedelegeerd commissaris was.
| |
18 Januari.
Wat de drukpers toch een mooi ding is, en een brievenbus een prachtig vat van ongerechtigheid. Vanmorgen presenteert Albert Heijn ons twaalf bonnen en biedt een goede katholieke firma als V. en D. ons wollen dekens aan. De post brengt die blaadjes huis aan huis, en ik bedenk hoeveel vreugde die wel in een massa gezinnen zullen brengen. Voor twaalf gulden heb je al een heel mooi soort van dekens, en als je dan bedenkt, dat een massa werkloozen als ze genoeg kinderen hebben, dertien gulden in de week krijgen, waar slechts drie gulden af hoeft voor de huur.
Die zullen het al warm krijgen bij het zien alleen van al die wollen weelde. Van de week heb ik echte opwekkende visites gemaakt in het middag-uur bij een stuk of tien ‘uitgetrokkenen’. Dat is het nieuwste vak, en het schijnt nog al een goede baan te zijn als ik de vetburgers zoo hoor die het die menschen kwalijk nemen dat ze uitgetrokken zijn. Ik heb overal een soort van gele aardappelenpap zien verslinden. Het stonk nog al een beetje naar kinderluiers en naar de slaaplucht van veel menschen. Ik heb me af loopen vragen hoe dikwijls er tegen die menschen gepreekt is over: God heeft de standen gewild, dat ze dat nemen. Zes kinderen en de zevende op komst, een vrouw die het leven houdt al scholletje trappend op een liter melk van de Vincentius en een van Armenzorg, de wekelijksche gang naar het consultatiebureau om naar de pieresteeke longetjes van de kinders te laten kijken en een veel te klein stinkend huis om al dat geluk in te verteren. En dan twee groote, flinke pooten aan je lijf, die de metaal-industrie niet kan gebruiken, die het bouwvak niet noodig heeft, die geen zak vinden om te sjouwen en geen hamer om te hanteeren. Maar die trots alles nog iets te recht aan het
| |
| |
corpus staan om met garen en band te leuren.
Daarom scheppen die handen aardappelenpap, op het zelfde uur dat de huisknecht van den heer Dreesman de tong-filetjes haalt, omdat het de dag is die de kerk tot onthouding bestemde.
Maar, lang zal dat niet meer duren. Alom breekt zich, ook bij de geestelijkheid, een frisscher geest baan. Zoo frisch, zoo frisch.
In Vincentius-Vereeniging en Propaganda-clubs spreidt zich breed de branding van de sociale strijd. Wel staat er nog op brood-bonnen: ‘Den arme gegeven, is Gode geleend’, of ‘Zalig zij die weldoen’, maar dat is nog steeds de oude druk. Wel zitten de heeren die twintig liter benzine verstoken om een arme donder een gulden te brengen, nog met hun vieze vingers in de boterpot om te proeven of er geen roomboter gegeten wordt van hun geld. Maar de jongeren doen het armenbezoek al op de motorfiets. Nog een jaartje of veertig, en we zijn er.
Intusschen is alle waakzaamheid geboden, juist in deze tijd. Hoe snel immers wordt het katholieke begrip liefdadigheid niet verward met het socialistische begrip recht. Hulde aan hen die deze zaken klaar houden met hun waarheid. Zoo de Eerwaarde Heer kapelaan, van de circulaire die ik in de bus vond, die de Maasbode-kreet: God wil het, tot de zijne makend, in vlammend proza optrekt tegen ‘het socialisme, en het nog ergere communisme’.
Omkleed van moed en kennis van zaken, is deze Eerwaarde Heer zoo actueel dat hij, in deze ellendige winter propagandisten oproept om in een adem dóór socialisme, communisme, geloofsafval, gemengde huwelijken, ongeoorloofde huwelijkspractijken en zoo voort te bestrijden. Het kapitalisme niet, daaraan is deze Sint Joris nog niet toe. Het kapitalisme dat natuurlijk levendig tiert, ook in zijn werkgebied, dat heeft hij nog niet ontdekt. Of zou hij waarlijk zoo naïef zijn te gelooven dat al dat communisme en al die ongeoorloofde praktijken uit pure Goddeloosheid onstaan?
KUYLE.
| |
Nieuwe schriftgeleerdheid.
Het oog van de naald is een heele
in den hemelmuur geboord.
| |
De onherkenbaren.
Een eervolle onderscheiding voor een Ned. Kath. Journalist.
Op 14 November j.l. werd uit Rome hier te lande de blijde tijding ontvangen, dat als opvolger van Mgr. Vuylsteke, die 4 Augustus 1930 op Curaçao is overleden, tot Apostolisch Vicaris van Curaçao is benoemd Pater Innocentius Verriet O.P., die tot nu redacteur was van het katholieke blad in de West, de ‘Amigoe di Curaçao’.
Voor zijn vertrek naar Holland was als tijdelijk opvolger van Pater Verriet aan de ‘Amigoe’ benoemd Pater M. Hulsman O.P., lid van onze vereeniging.
(‘De Katholieke Pers’ - November 1931.)
| |
| |
‘De Koerier’ te Bandoeng.
Uit Malang is naar Bandoeng vertrokken Pastoor B.J.M. Blommesath, die door de Kerkelijke overheid werd benoemd tot directeur van het dagblad ‘De Koerier’, ter opvolging van den heer Mazel, die voor goed naar Nederland vertrekt. Deze aanstelling staat in verband met de reorganisatieplannen voor dit blad, welke per 15 October hun beslag zouden krijgen. In hoeverre de beide hoofdredacteuren, de Pastoors Van Aernsbergen en Ten Berge zullen aanblijven, kan nog niet met zekerheid gezegd worden.
Door de benoeming van Pastoor Blommesath heeft men ongetwijfeld de hand weten te leggen op een goed organisator en administrateur. In de wandeling wordt deze figuur te Malang met den naam Pastoor-boekhouder betiteld, doch hieronder moesten dan worden verstaan de geheele organisatie en het administratief beheer van de verschillende R.K. Scholen in den geheelen Oosthoek, voorwaar geen geringe arbeidsfeer. Als zoodanig wordt hij vervangen door Pastoor Albers, onlangs uit Nederland ter plaatse gearriveerd, terwijl als leider en geestelijk adviseur der juist gestichte padvindersafdeeling binnenkort Pastoor Bijlhout, eveneens tot de nieuw-aangekomenen behoorende, zal worden geïnstalleerd en bevestigd.
(‘De Katholieke Pers’ - November 1931.)
| |
Deernis en beton.
‘Namens Nederland’ huldigde Herman de Man in het October-nummer van Dietsche Warande en Belfort Stijn Streuvels bij zijn 60e verjaardag. Hij deed dit o.a. door de groei van het realisme aldus te laten zien: ‘Sloeg vroeger een brute man zijn vrouw.... de realist vroeg deernis voor de arme geslagene; thans zal hij deernis wekken voor den armere, die zich de ziel beschadigt, door zijn vrouw te slaan.’
Dat is alles goed en wel, en de brute man van heden is er dus ten koste van de arme geslagen vrouw hard op vooruit gegaan, maar Herman de Man laat op deze deernisvolle vergelijking een paar zinnen volgen, waarin hij werkelik kans ziet om de oude trouwe baksteen aan de zijde van de deernis te stellen, en daartegenover het koude cynisme met het bijbehorende beton. Aldus:
‘Deze nieuwe staat van het realisme (noem het vroomheid, smalend vromigheid als gij wilt), is geen moedwillige manifestatie, geen program van bedachtzaamheid, maar puur gevolg van na-oorlogsche bezinning.
Zie ik het stout, als ik de gevolgen van den harden oorlog tweezijdig onderken: aan de eene zijde diepere eerbied en liefde tot de menschenziel, diepere overgave aan Gods onwederstreefbaren wil.... ten anderen zijde koud cynisme en vermaterialiseering; krachtmeting, machines, glas, beton, staal, als even zooveel idealen.
Als echter heden dit cynisme u zeggen komt.... ziehier het snufje van 't modern-zijn, dan moogt ge gerust glimlachen over zóóveel verblindheid. Want dit oude vermulmde liberalisme,
| |
| |
steunend op een afgedane wereldbeschouwing der vorige eeuw, ontbeert thans zoowel wetenschappelijk als in den diepsten volkswil, de stutsels en hangt verloren in den tijd. Maar de deemoed, het zich tot den Schepper teruwenden, is allerwege in het volksgeweten weer omhoog komend. Zij, die aan het hart van hun volk geklonken zijn, door een navelstreng van liefde, worden in onze dagen van uur tot uur door een verdwaald maar zoekend volk gevoed met godshunkering.’
Zo'n geklonken navelstreng klinkt vrij ernstig, maar zelfs deze biologiese bizonderheid is minder sentimenteel dan de angst voor glas, beton en staal. Het stilisties voetspoor van de baksteen-troubadour Herman de Man volgend, zou de ontwikkeling van de bouwtechniek in de volgende vergelijking zijn weer te geven:
Smaalde vroeger een domme man het glas, het staal en het beton.... de bouwer toonde het nut van deze materialen geduldig aan; thans zal hij de domme man beklagen, die zich het verstand blijkbaar beschadigde, door op glas, staal en beton te smalen.
H.K.
| |
Bericht
Met ingang van dit nummer zal A.J.D.v. Oosten deel uitmaken van de redactie van dit maandschrift.
| |
Ingekomen boeken
Jac. van Looy. Gedichten.
Uitgave: A.W. Sijthoffs Uitg. Mij., Leiden. |
|
Dr. Frans Schaepman. Bijdragen ter verfrissching van de Volkshuishouding.
Uitg. Het Venster, Nijmegen. |
Stijn Streuvels. De oude Wiking.
Uitg. N.V. Paul Brand. Hilversum. |
|
Beb Vuyk. Vele namen.
Schrift I. De Vrije Bladen. |
|
Louis de Bourbon. Reisverhalen.
Uitg. Het Venster, Nijmegen. |
|
|