daarenboven zoeken in de omstandigheid, dat onze kritiek op letterkundige- of anderszins openbare verschijnselen werd uitgebracht zonder aanzien ook des geeselijken persoons.
Het zal onzen tegenstanders in deze materie altijd moeilijk blijven, ons te overtuigen, dat een priester eerder recht zou hebben, slechte gedichten te schrijven, vervelende redevoeringen te houden of maatschappelijke onhandigheden te begaan, dan een leek, in wien wij deze eigenaardige doenswijze naar gelang der omstandigheden even krachtig of even vroolijk laken.
Wij zouden onze definieerlustige bestrijders dan ook in vroolijken gemoede willen vragen, wat zij nu eigenlijk onder ‘anti-clericalisme’ verstaan. Immers wanneer zij reeds zoo duidelijk het onderscheid zien tusschen kapitalisme en ‘kapitalisme’, moet het hun weinig inspanning kosten, verschil te maken tusschen anti-clericalisme en ‘anti-clericalisme’.
De eenige, dien wij dit hoorden doen, was Pater Dr. Beuns S.J., die in een lezing, welke hij te Tilburg hield voor de Studentenvereeniging ‘Sint Olov’, vernuftig onderscheidde:
1o. een buiten-kerkelijk anti-clericalisme,
2o. een binnen-kerkelijk, doch minimalistisch anti-clericalisme,
3o. een binnen-kerkelijk, doch maximalistisch anti-clericalisme.
De derde soort noemde Dr. Beuns verderop in zijn lezing kortweg het ‘anti-clericalisme der jongeren’ en zijn hoorders verstonden hem blijkbaar voldoende. Want Dr. Beuns is een man, die dikwijls duidelijke taal spreekt, in tegenstelling tot de redactie van ‘De Maasbode’, wier belang het schijnt, over dit onderwerp niet al te duidelijk te zijn. Het ‘binnen-kerkelijk maximalistisch anti-clericalisme’ werd door Dr. Beuns nader omschreven als een geestesgesteldheid, die voortkomt uit een zekere, al of niet gerecht-