De Gemeenschap. Jaargang 8
(1932)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||
Vijfde tafereelPersonen:
(Wachtkamer van een station. Zeer sober, houten banken, buffet. Nu en dan geluiden, gesis van locomotieven, zuchten van stoom, bel, fluitsignalen. Voordat scherm opgaat, muziek van populair liedje ... Scherm gaat snel op.)
BURGERMAN
(Wat zwierig gekleed burgerman op Zondag, bolhoed achterover op 't hoofd. Hij staat in 't midden op een tafel. De dagjesmenschen, allen jong, wat uitdagend gekleed, om hem heen. Bij hen is 't meisje-in-'t-rood):
Hallo!... Hallo! ... Waar willen jullie nu heen? Er is nog van alles te zien in de wereld ... Willen jullie naar de zee? Allemaal met je poezele beenen in 't water? ... Of naar de hei?... | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
Gaan we met mekaar slapen, als een groote kostschool, de bijen en de hommels gonzen... romme, romme, tsjui, rom, en de zon ruikt naar sinaasappelen, heusch! (De menschen om hem heen reageeren telkens, lachen en ginnegappen. Geroep: ‘Naar zee’.... ‘Naar de hei’.... ‘Alle twee tegelijk’.)
BURGERMAN:
Ja, dat zouen jullie wel willen, hèl ... Een brokje zee midden in de hei of een stuk hei midden in de zee. Wil ik jullie eens wat raden? Want ik heb ervaring genoeg, ik ben ouder dan Methusalem... (gelach en gejoel)
.... Ik weet een plekje op de hei, kinderen, waar een poel is,.... niet de poel des verderfs, waar ze in de kerken over praten (gelach en gejoel):
.... een poel met brandschoon water zonder kikkers. De jongens worden er blank als een lammetje... en de meisjes... de meisjes (hoofdschuddend met een vinger aan zijn mond)
daar durf ik niets van te zeggen... Gaan jullie mee? (Geroep van: Ja, ja.' Anderen: ‘We kennen die vent niet eens’!
BURGERMAN:
Komt in orde, komt in orde!..... Voor 't avond is kennen jullie me allemaal, en de meisjes zelfs heelemaal... (Geroep: O, o!)
Even maar om kennis te maken. (Hij slaat plotseling met een groot gebaar de armen uit. Duisternis. Alleen de kop van den Bedreiger doemt uit het duister op, fel, wit en gespannen).
Even maar om kennis te maken (het licht vloeit af op de groep, die verstard om hem heen staat, terwijl hij ze allen met een brandenden blik beziet. Wanneer hij 't meisje-in-'t-rood zoo aanziet, kijkt ze hunkerend op. Zacht):
Ja, jij, jij bent rijp! Mijn hartje, mijn poezeltje, mijn vogeltje... vóór vanavond ben jij wijs.... (Dit tooneel is als iets onwezenlijks. Aanstonds vlamt het licht weer op en allen rumoeren.)
BURGERMAN:
Kom,... wie mij liefheeft, volge mij. (Hij springt van de tafel en nadert het meisje-in-'t-rood):
Mijn liefste schoone, mag ik 't wagen? (Het meisje neemt gieche-
| |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
lend zijn arm.)
Nu gaan we allemaal mee... (Terwijl ze in optocht, met de muzikanten die weer spelen, voorop, wegtrekken, zijn juist de man-met-den-baard, de handelsreiziger en de vrouw binnen gekomen .....)
DE VROUW
(zij is spits en nijdig, ongeveer vijftig jaar. Kijkt hoofdschuddend den optocht na):
Wel ja!.... Ik zou 'n mensch zoo maar van de sokken loopen!....
DE BURGERMAN
(Hij komt met het roode meisje aan zijn arm nog even bij de deuren staan en zendt haar een kushand toe):
Dag lievie!... (hij rent heen, het meisje giechelt).
DE VROUW
(Zij loopt door en gaat met de beide mannen aan een tafeltje zitten, rechts op het tooneel):
Snotapen!...
DE HANDELSREIZIGER
(groot, rood en dik, goedig):
Kom, moeder, je bent toch ook jong geweest!....
DE VROUW:
Nooit....
DE MAN MET DEN BAARD
(spichtig en grijs):
Nee, maar, die is goed.... Hi, hi!.... Is u dan met lange rokken uit den hemel komen vallen, hè!...
DE VROUW:
Dat 's maar bij wijze van spreken.... Jong gewend, oud gedaan. Zoo leerde mijn moeder 't.
DE MAN MET DEN BAARD:
De jeugd heit veel voor... In mijn tijd kon je niet met de treinen zoo overal heen. In mijn tijd liep je des Zondagsmiddags een singeltje om met je vader, en kreeg je thuis curaçaosche mangelen ...
DE VROUW:
Toen waren er ook stiekemerds.... En nou, met de treinen en de autobussen, zijn er ook stiekemerds. De wereld is altijd stiekem.
DE HANDELSREIZIGER:
En as ze 't nog niet stiekem deeje?....
DE VROUW
(vinnig):
Smeerlap!....
DE MAN MET DEN BAARD
(sussend):
Nou, u moet alles niet zoo persoonlijk opvatten in mijn tijd...
DE VROUW
(nijdig):
Persoonlijk opvatten! Denkt u, dat ik ooit iets stiekem of niet stiekem doe!... Ze kenne alles van me bekijken, van binnen en van buiten.... | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
DE HANDELSREIZIGER
(krimpend van den lach):
Gosnogan-toe!....
DE VROUW
(opstaand, heftig):
Zeg, wat moet jij? Wat heb jij te lachen? Je verdiende, dat ik er ook eens van door ging, net zooals die madam van je vroegere baas, dat is ook 'n nummer, 'n prent.... En dat komt nou terug!
DE HANDELSREIZIGER:
Maar, moeder, ik mag toch wel effies lache!....
DE MAN MET DEN BAARD:
U neemt alles zoo persoonlijk....
DE VROUW
(is weer gaan zitten):
't Maakt me ook helsch, als ik zie dat die wijven....
DE MAN MET DEN BAARD
(nieuwsgierig):
Wat is dat voor 'n geschiedenis?....
DE VROUW:
't Is eigenlijk niet te vertellen voor 'n vrouw, die zich respecteert...
DE HANDELSREIZIGER:
Och, je hoort 't meer zoo..... Ik heb vroeger voor een baas gewerkt, in comestibles deed-ie, en die z'n vrouw is er met zijn compagnon van door gegaan... voor 'n tijdje, zie je... en nou komt ze zoo maar terug, 'n deksels mooi wijfje was 't wel...
DE VROUW
(opvliegend):
Hou je mond! Is dat praat?..... Je zou haast zeggen, dat je zelf!
DE MAN MET DEN BAARD
(sussend):
Maar, juffrouw, windt uwe toch niet zoo op! 't Was maar bij wijze van informatie....
DE VROUW
(gaat weer zitten):
Dat benne geen informaties. Zoo ken je alles wel verontschuldigen! Het geval hangt van gemeenigheid en brutaligheid an mekaar!....
DE MAN MET DEN BAARD:
Tjonge... tjonge...
DE HANDELSREIZIGER:
Ik praat ommers niks goed...
DE VROUW
(met een vinnigen blik):
Nee, dat is allemaal verbeelding... (tot den man met den baard):
Nou mot u de geschiedenis hooren. De baas van m'n man hêt een vrouw en een kleine meid, 'n snoes van een kind. En die baas had | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
een compagnon... zoo èène van de lichte soort, altijd achter rokken an... Ieder fatsoenlijk vrouwspersoon had 'm in de gaten ... Maar die madame, de vrouw van de baas van mijn man, altijd al zoo flodderig en fladderig, die was altijd om hem heen alsmaar met van die lachies en die kirretjes ...
DE HANDELSREIZIGER:
Nou overdrijf je toch... Hij was altijd achter hààr, en ...
DE VROUW
(smalend):
Och kom, smoesies achteraf, leer mijn nou de vrouwen kennen, 'n Goeie vrouw loopt er niet in, zeker niet bij zoo'n vent met van die stekende oogen, je zag de stiekemigheid er uit druipen.
DE MAN MET DEN BAARD:
Als de vrouw niet wil, dan gebeurt 'r niks. Dat 's vast!
DE VROUW:
Precies... maar ze wou wel, òf ze wou. Nou op 'n morgen hoorden we 't hè!... Al twee dagen er van door. Zij kwansuis gaan wandelen, hij met 'n auto achterop. Al maanden en maanden geleje ... (Thans komen de Burgerman en het meisje in 't rood weer binnen, elkander omstrengeld houdend. Zij gaan links op het tooneel weer zitten. In het nu volgende tooneel spreken beide groepen bijna gelijktijdig.)
DE VROUW
(gaat door):
... Daar heb je dat stel ook weer. Enfin al die tijd niks van gehoord, de man zag je schuw, erg mager, door de straten loopen. Het meisje naar een kostschool, soms komt ze thuis in 'n zwarte jurk met dikke vlechten op 'r rug ...
DE BURGERMAN:
Ziezoo, we zijn mooi ontsnapt... Laten de anderen maar naar de hei gaan. Wij zoeken wat beters hè, alleen voor ons tweeën (het meisje giechelt).
Weet je wel, dat je mooi bent?... Tandjes als parels, en vergeetme-nietjes voor oogen, en ...
HET MEISJE IN-'T-ROOD:
Och, vent zanik zoo niet .... 't Lijkt wel of je versies opzegt. Wat gaan we nou doen?
DE BURGERMAN:
Rijje, rijje, rijje, in een wagentje .... | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Luister 'ns (het meisje buigt naar hem toe en zij praten en lachen).
DE VROUW:
Hè, dat gelach! ...
DE MAN MET DEN BAARD:
Jonge, jonge, wat ken één zoo'n vrouw toch een kwaad doen! En verder nooit meer iets van gehoord?
DE HANDELSREIZIGER:
Jawel,.... die vent, die compagnon, moet 'r gauw in de steek gelaten hebben! ....
DE VROUW:
Verdiende loon! ....
DE HANDELSREIZIGER:
Ze kreeg 't erg arm ...
HET MEISJE-IN-'T-ROOD
(wat verlegen tot den Bedreiger):
Nee, hoor, dat durf ik niet .....
DE BURGERMAN:
Waarom niet? Ik ben chauffeur van m'n vak. De bazin is naar Parijs. En de heele wagen ruikt.... hoe noemen ze dat ook weer?... naar heliotroop... En we kenne de gordijntjes neerlaten, dan ben je veilig hè? ... Kom 'ns hier, er hangt een lok van je over je oog... (hij neemt haar hoofd en zoent haar heftig).
DE VROUW
(met een steelschen blik):
Kijk daar nou weer!... (tot den man met den baard):
Maar 't mooiste komt nog, nou hebben we gehoord, dat die madam terugkomt. En haar man moet haar gevraagd hebben om terug te komen.... Nou vraag ik je ....
DE HANDELSREIZIGER:
Zoo zijn wij mannen! ....
DE VROUW:
Stommelingen zijn jullie! ...
DE MAN MET DEN BAARD:
Ze kan wel berouw hebben!...
DE VROUW
(gillend van den lach):
Berouw! ... Nee maar, die is goed. Zoo'n schepsel en berouw!.... Berouw is goed voor kinderen .....
HET MEISJE-IN-'T-ROOD
(zich loswringend):
Wees toch wat voorzichtig!
DE BURGERMAN:
Voorzichtigheid is overlast. Kom je niet ver mee in het leven. Je moet durven! ... (groot):
Grijpen naar iedere vrucht, plukken van iederen tak, zet je tanden in alles hard en wreed.... Je mond doet me denken aan | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
rijpe kersen, meid .... (hij ziet haar scherp aan, en zij keert zich naar hem om gekust te worden).
(Ongeveer wanneer de vrouw zegt: ‘Nou vraag ik je!’ is Eva binnengekomen. Zij is verouderd en vaal. Armoedig gekleed, met omslagdoek, zonder hoed. Zij loopt langzaam naar voren en staat stil. De vrouw ziet haar 't eerst.)
DE VROUW:
God-nog-ân-toe! ...
DE HANDELSREIZIGER:
Wat is er?
DE VROUW:
Daar heb je d'r ... (zij buigt voorover naar de beide mannen en wijst):
Daar is die madam, waar we 't over hadden .... Nou, as je van de duvel spreekt! En wat ziet dat schepsel er uit!
DE HANDELSREIZIGER
(meewarig):
Stakkert! ....
DE VROUW:
Verdiende loon! .... (De Burgerman heeft zich van het meisje-in-'t-rood losgemaakt en ziet even strak naar Eva.)
HET MEISJE-IN-'T-ROOD
(vinnig):
Waar kijk j enaar?.... Nou al genoeg van me.
DE BURGERMAN
(vleiend):
Vergelijking, lieve schat, alleen vergelijking!... Om te weten, wat je weg moet gooien en wat je houden moet. En jij hebt 't gewonnen hoor! (Het meisje lacht triomfantelijk. Zij spreken nu zacht samen.)
EVA
(gaat plotseling naar het tafeltje met de drie. Fel, schichtig):
Heeft u soms iemand gezien?
DE VROUW
(ironisch):
Misschien wel! ...
EVA
(schichtig):
Een man.... lang en blond.... of misschien niet meer .... hij loopt te zoeken.
DE VROUW:
We benne geen informatiebureau.
EVA:
Ik zoek m'n man .....
DE VROUW
(hoonend. Zij staat op om heen te gaan):
Uw man .... U zoekt te veel mannen, dat is 't ....
EVA
(terugwijkend):
Kent u? .... (zij wendt zich tot den handelsreiziger):
Och, meneer, helpt u me dan? ... Ik zoek m'n man, die hier op me wachten zou, en (met tranen)
ik zoek over de perrons .... | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
DE HANDELSREIZIGER
(goedig):
Wil ik misschien? .....
DE VROUW
(scherp):
Kees! .... (de handelsreiziger zwijgt bedremmeld.)
EVA
(met groote oogen, zij wringt de handen):
Ik kan 'm nergens vinden en hij had toch gezegd te zullen komen. En ik kan toch niet terug ook.... (snikkend):
Ik kan niet, ik kan niet.... (tot den man met den baard):
Och, toe meneer, kunt u me niet helpen? Hebt u misschien niet een man gezien, lang en blond .... (weifelend):
misschien nog blond, misschien nog blond ....
DE MAN MET DEN BAARD:
Gos nee, juffrouw, ik heb niemand gezien. En ik heb geen tijd hè ... Ik mot (hij staat bedremmeld op).
DE VROUW
(zij is met een ruk opgestaan):
Kom, we gane. (Alle drie staan op en loopen in een grooten boog om Eva heen. Eva gaat moede, naar het midden van het tooneel. Zij ziet somber om zich heen en ziet dan den Burgerman met het meisje-in-'t-rood, die blijven ginnegappen en praten.)
EVA
(zij snelt plotseling op de beiden toe):
Och toe, u kunt me toch wel helpen niet? Ik loop zoo te zoeken, ik loop zoo te dwalen .... en ik zoek 'n man, hij is lang en blond ....
DE BURGERMAN
(hij is rechtop gaan staan, snijdend):
Een man, zegt u! .....
EVA:
Ja.... (zij ziet op, herkent den Bedreiger, die haar koud aanziet en wijkt wankelend terug).
DE BURGERMAN
(kil en hoog):
Ik bèn al bezet ....
EVA
(hijgend):
Jij .....
DE BURGERMAN:
Wat beleefder asjeblieft.
EVA
(zij herstelt zich en vaart woedend uit):
Ontmoet ik je weer? .... En heb je weer iemand beet, om uit te plunderen en dan te treiteren .... (even stilte):
Laat ik niet meer praten tegen jou, je hebt altijd van die antwoorden .... (Plotseling heftig tegen het meisje-in-'t-rood):
Ga niet met hem mee, alles wat je wilt, maar niet met hem! Kind, hij zal alles in je stuk maken, alles in je breken, langzaam, langzaam en | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
wreed. Hij komt altijd terug, hij laat je nooit meer met rust... (De Conducteur (Helper) is plotseling binnengekomen, eenvoudig gekleed in donkere uniform, wanneer zij tegen het meisje begint te spreken. Hij staat op eenigen afstand.)
HET MEISJE-IN-'T-ROOD
(is verward opgestaan):
Wat wilt u toch? Wat heb ik met u te maken?
DE BURGERMAN
(luchtig spottend):
Jaloersche praat, m'n lieve kind! .....
EVA
(zij zinkt plotseling op de knieën voor het meisje):
Denk van me wat je wilt! Ik weet wel, dat ik dwaas ben en een zottin, maar ga niet met hem mee. Ik ken hem nu, ik weet alles van zijn woorden van fluweel... Lieveling, lieveling, ga niet met hem mee ... wie je ook bent, ga niet met hem mee ... (met de handen boven het hoofd, gillend bijna):
Hij is geen mensch, mijn kind, hij is de boosheid, hij is het kwaad.... Hij is zóó boos, en zoo màchtig, dat we soms verlangen om hem te roepen.... Hij zuigt je bloed op, hij maakt je oogen vaal, hij laat niets van je over dan een wankelende schim. Zie mij eens aan mijn kind, je zult worden wat ik nu ben.... zie mijn oogen, verduisterd, (zij wijst telkens de ledematen aan.)
Zie mijn handen, mijn arme trillende handen. Zie mijn haar, dat grijs wordt. Zie mijn gezicht vol rimpels en vouwen .... (met een grooten kreet):
En eens was ik mooier en jonger dan jij! Ga niet met hem mee, mijn kind, ga niet met hem mee ....
HET MEISJE-IN'T-ROOD
(zij staat als verstard, en valt dan plotseling uit, met een gillenden lach):
Jawel, jawel, mooie praatjes! Jaloersch, jaloersch, anders niks. Je wilt hem weer van me aftroggelen, verflenst lel. Adder, ik moest je trappen .... (maakt een trappende beweging).
Je gunt me niets, je wil alles voor jou, je wordt oud en je merkt 't en nu klamp je je vast, en je praat en je praat met je giftige vuile tong ....
DE BURGERMAN
(hij staat groot boven haar):
Kom!
HET MEISJE-IN-'T-ROOD
(zij ziet even verschrikt naar
| |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
hem. Maar dan werpt zij zich met een hartstochtelijk gebaar om zijn hals):
Ik laat niet van je af, m'n heerlijkheid ... Neem me mee, rij met me weg, heel ver weg ....
DE BURGERMAN
(half-spottend):
Hèèl ver weg .... (Hij houdt haar half omvat, alvorens zich om te wenden en heen te gaan, zwaait hij met een groot gebaar een afscheidsgroet naar Eva.)
.... Adieu, Madame, sans rancune et (met nadruk)
au revoir. (Beiden snel af.)
(Eva blijft geknield liggen op den grond, steunend en snikkend. Dan treedt de Conducteur op haar toe en met een gebaar van grooten eerbied, helpt hij haar overeind.)
EVA
(zij heeft hem niet herkend):
Ze luisteren niet ... Niemand luistert, niemand.... En allen gaan naar de groote leegte, zooals ik.
DE CONDUCTEUR
(zacht):
Er is geen leegte meer voor je! ....
EVA
(ziet op en herkent, maar zonder te schrikken):
Is alles dan? .....
DE CONDUCTEUR:
Ik kom alleen met vrede....
EVA:
Maar zij ...... (met een beweging naar de deur):
..... Waarom ben je niet met hààr meegegaan? ....
DE CONDUCTEUR:
Wij zijn met haar tot het einde.
EVA
(dof):
Wat zal nu uit haar worden?
DE CONDUCTEUR:
De mensch kiest zelf den weg, dien hij gaan wil. Doch de liefde blijft. En met haar blijven: Barmhartigheid en overvloedige Verlossing. Die zijn gekomen voor u.
EVA
(onrustig):
Waar is mijn man dan? ... Och, kun je hem niet vinden, ergens. Hij moet nog blond zijn, misschien wat grijzer, en hij heeft goede oogen, met iets zachts er in ...
DE CONDUCTEUR
(teeder):
Ik zal hem brengen. (Stilte. Alles wordt donker. Een lichtende cirkel dan om Eva, die in het midden aan een kleine tafel zit. De stem van den Man komt van verweg uit het duister.)
DE MAN
(roepend):
Eva! .... Eva! .... | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
EVA
(zij staat in groote spanning op):
Hier ben ik, hier ben ik .... mijn Man, hier ben ik ....
DE MAN
(wat dichterbij):
Waar?.... Ik kan je niet zien, ik kan je niet vinden, ik hoor alleen je stem ....
EVA:
Hier ... hier ... Steek je handen uit, en ik zal je wel vinden, ik zal je wel grijpen! ...
DE MAN:
Iemand neemt me bij de hand.... Waar, waar ben je?! ... (De Man treedt plotseling in den lichtkring. Hij tast met de handen vooruit als een blinde.)
EVA:
Hier ... kom ... (zij vat hem bij de hand en doet hem naast haar nederzitten. Dan plotseling als beschaamd):
Durf je m'n handen nog aanraken?
DE MAN
(als ontwakend uit een droom. Het licht en de werkelijkheid zijn weergekeerd, hij ziet om zich heen, in de nuchtere werkelijkheid. Hij is ouder geworden, vaal en grijzend.)
Wat.... waarom? .... (hij ziet haar plotseling en zegt stamelend van ontroering):
Eva.... ben je eindelijk terug?
EVA
(gesmoord):
Ik had niet moeten komen. Ik had niet meer voor je moeten verschijnen ... Mijn jongen, wat ben je veranderd! Wat staan je oogen hol, wat is je haar grijs geworden! Wat heb ik van je gemaakt!
DE MAN
(hij houdt haar omvat en spreekt met ijle stem):
Je moet nu niet meer heengaan, Eva, ik kan je niet missen, zie je .... Ik heb al dien tijd loopen roepen in het donker, dan wordt je schor en de voeten willen niet meer mee. Ik heb zooveel van je gehouden, zie je, zooveel .... De menschen zeiden dat ik dwaas was ... (Eva buigt het hoofd op zijn handen en snikt bitter):
En toch ... ze begrepen 't niet, 't was niet genoeg. Want je bent te ver van me gebleven, en ik kon je niet heelemaal naar me toetrekken, je dacht aan andere dingen en je wilde andere dingen ....
EVA
(zij klampt zich vast aan hem):
Toe, spreek daar niet meer over! .... | |||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||
Ir. S. VAN RAVESTEIJN
Conferentietafel in de kantoren van De Gemeenschap (foto Hinfilm) | |||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||
Ir. S. VAN RAVESTEIJN
Detail van een kantoorinterieur De Gemeenschap (foto Hinfilm) | |||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||
Ir. S. VAN RAVESTEIJN
Detail van een kantoorinterieur De Gemeenschap (foto Hinfilm) | |||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||
CHARLES EIJCK, CHRISTOPHORUS
Muurschildering in de kantoren van De Gemeenschap (foto Hinfilm) | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
DE MAN
(langzaam):
Dat moet wel ... dat moet wel ... 't Is pijnlijker voor mij dan voor jou, al die zelfbeschuldigingen! (Eva ziet hem verbaasd aan.)
Want dat alles was mijn mijn schuld, mijn schuld heelemaal ... Ik had er aan moeten denken, je hadt behoefte aan allerlei dingen, moois om je heen ... (hij maakt vage gebaren, omdat hij de woorden niet vinden kan)
.... je was iets van bloemen en zij, toen ik je trouwde, iets van muziek, iets om verzen op te maken. Dat heb ik wel eens gedaan, ik heb ze nog thuis in een oude la, ik durfde ze nooit te laten zien. (Eva hoort nu als verslagen toe, het hoofd afgewend.)
Je kon bij mij zoo niet aarden, want ik was 'n gewone man, als iedereen ... Jij dacht aan allerlei mooie dingen, en ik moest koopen en verkoopen. Maar ik hield van je Eva, ik hield altoos veel van je ...
EVA
(zij legt de hand op zijn mond):
Stil nu, stil nu (met iets van de oude herwonnen lieflijkheid):
Als je nu nog één woord zegt, dan ben ik weg. En dan kom ik nooit meer terug .... (plotseling in angst):
Maar 't kan niet, 't kan niet. Ik zit hier, en ik moest voor je kruipen, en het stof van je schoenen kussen ....
DE MAN:
Welnee ... welnee ... Maar je gaat nu niet meer weg!
EVA
(teeder):
Hoe zou ik nu kunnen? .... Al moest ik duizend jaar, honderdduizend jaar bij je zijn! ... Nu weet ik, wat 't is; vurige kolen op iemands hoofd stapelen.
DE MAN:
Weet je waar we nu heen zullen gaan?
EVA:
Ik weet 't niet .... Maar 't zal niet voor lang zijn. Ik ben oud geworden en moe en mijn hart is zwak ...
DE MAN:
Je zult weer jong worden, omdat ik 't wil ... (Duister. Zij zitten beiden alleen in den lichtkring. Het gesprek is pril als bij een eerste ontmoeting van gelieven.)
DE MAN:
We gaan uit de stad weg. En Eefje komt weer bij ons. Weet je wel, hoe groot ze al geworden is? (Een schokkende beweging van Eva. Hij houdt haar stil omvat.)
Stil ... stil ... Ik heb een huisje gekocht dicht bij de ven- | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
nen. Uit de ramen kun je het water zien. Dat ligt glad als een spiegel. Net glas. En in den tuin ....
EVA
(droomerig, rustend):
Zijn er veel rozen in den zomer?
DE MAN:
Vol rozen. En latyrus. En in den herfst asters ....
EVA
(als voren):
En is er niet een groote boom achter het huis? ....
DE MAN:
Een groote kastanje ....
EVA:
Ik zie 'm al van hier. In de lente heeft hij toortsenroomwit, en de bloesems stuiven over de paden. En in den herfst worden de bladeren goud-geel, met vlokken rood er in ....
DE MAN:
En we kunnen varen op het water ...
EVA:
't Blinkt in den zomer. En wanneer er wolken drijven over de zon, dan is 't purper ....
DE MAN:
Kom, we moeten nu heengaan!
EVA
(koortsig, opstaande en over het voorhoofd strijkend):
Ja, we moeten nu heengaan ... Naar huis. Komen de rozen al uit?
DE MAN:
Alles is vol dikke knoppen.
EVA
(heel stil):
Ja, dan moeten we nu gaan. Gauw dan. Ik wil er bij zijn, zie je, als alles gaat bloeien. Kom ...
DE MAN:
Kom .... (Zij gaan licht, als zwevend heen. De lichtkring wordt wijder, en de Conducteur (Helper) is nu zichtbaar, die de handen omhoog houdt in een zegenend geaar. Uit de verte nog eens, ijl en wegstervend):
DE MAN:
Kom ....
EVA:
Kom ....
DE CONDUCTEUR
(groot en plechtig):
Vrede zij u! (Hij is neergezegen op de knieën en spreidt de handen in het kruisgebed.)
Toen Israël uit Egypte toog, en het huis van Jacob uit een vreemd volk ..... De zee zag 't en vluchtte, de Jordaan werd ontsteld en vloeide terug ..... De bergen sprongen op als rammen; en de heuvelen als lammeren ..... (Scherm valt snel.)
EINDE VAN HET VIJFDE TAFEREEL. |
|