| |
| |
| |
Hagel
Over Rusland.
Sinds gebleken is, dat de Sovjet-Unie minder financieel krachtig is, dan de West-Europeesche en Amerikaansche handel dacht - nu 't zelfs zeer waarschijnlijk lijkt, dat er verschillende schulden niet voldaan zullen worden, is de pers er weer volkomen van overtuigd, dat 't Bolchiwisme feitelijk satanisch is en zonder de minste terughouding worden er weer artikelen geschreven over de toestanden in Rusland:
de nood en rechteloosheid der arbeiders - de onderwijstoestanden - de verwaarloosde jeugd en de onzedelijkheid - 't militaristisch karakter en desnoods over de godsdienstvervolgingen.
Rusland is ver, de brutaliteit groot, de krantenlezer goedgeloovig.... en de waan blijft, dat het hier beter zou zijn dank zij ons gezond economisch systeem dat berust op 't oeroud-princiep: ‘ik alles, jij liever niets dan weinig!’
Weinigen beseffen dat alles wat de U.S.S.R. verweten wordt, ook op de toestanden in West-Europa en Amerika slaat. 't Is bijvoorbeeld 'n groote vraag of 'n bloedige vervolging erger verliezen veroorzaakt dan 'n toestand van volmaakte onverschilligheid voor en negatie van de godsdienst; het bloed der martelaren bleek altijd vruchtbaar voor den groei der H. Kerk.
't Geestigst nog is, dat de den hemel om wraak smeekende artikelen over de toestanden in de houthakkerskampen gedrukt worden op papier dat juist van dat hout wordt gemaakt.
Natuurlijk is dat heel iets anders en ‘honni soit qui mal y pense’: dat hout is goedkoop, als wij 't niet koopen, laat 'n ander 't daarom nog niet, de concurrentie - de plaats op de wereldmarkt - inflatie - werkloosheid ellende voor de eigen arbeiders en wanneer 't op 'n crisis uitdraait moeten we Gods hulp ook nog vertrouwvol inroepen....
Dat de Sovjet 'n groot gevaar is, zullen wij niet tegenspreken, maar de gevoerde bestrijding is en huichelachtig en doelloos. Kaplan Basner schrijft er o.m. het volgende over in ‘Schönere Zukunft’ van 22-11-'31.
‘De massamoord op priesters en leeken door de Sovjet, de duivelsche strijd tegen de godsdienst, de verwoesting van het gezin en de zedelijke ellende der kinderen, 't is alles satanisme. Maar we schatten de tegenstander te laag, wanneer we meenen dat daarin het wezen van 't Bolchiwisme bestaat, 'n Bolchiwisme
| |
| |
dat verder niet wilde en niets positiefs tot stand bracht, zouden we niet als 'n gevaar voor de wereld behoeven te duchten. We naderen 't wezen van 't Bolchiwisme meer, wanneer we de brutale wil zien om 't vijf-jaren-plan te verwerkelijken; wanneer we hooren dat alle klassen de grootste offers brengen voor 't welslagen van dit plan - wanneer we hooren, dat zelfs in de groote steden 't nachtleven vrijwel geheel is verdwenen; en dat ook de hoogste functionarissen van de kommunistische partij volgens Pins Rohan en andere kenners van Rusland niet meer dan 250 roebel inkomen per maand mogen hebben - wanneer we hooren dat reizigers in Rusland, die iederen dag de bioscoop bezochten, geen enkele film zagen die zedelijk niet in orde was - inplaats daarvan echter 'n spartaansche eenvoud in kleeding en leven en 'n donkere puriteinsche ernst op de gezichten. Wanneer we dit alles als 'n geheel beschouwen, zien we de infernale konsequentie, om tot 'n uitsluitend op 't heden gerichte moraal te willen komen, die 't atheïsme in 't dagelijksch leven doorvoeren zal.
We zien echter ook, dat 't Bolchiwisme economisch gezien, niet anders is dan 'n omgekeerd kapitalisme, of de schaduw van 't mammonistisch kapitalisme. In het Bolchiwisme schuilt 't geheime verlangen naar 't aardsche geluk en 'n beter leven van de massa, die zich tot nu toe verslaafd voelde en die gelooft in de materie verlossing te vinden en in de techniek het wonder.
We kunnen het Bolchiwisme slechts in zijn diepste wezen begrijpen wanneer we 't zien als kind der ontgoocheling en de vertwijfeling door verkalkte sociale toestanden van de kapitalistische tijd en de levensvreemde filosofie.
Slechts wanneer West-Europa zijn sociale schuld aan de vertwijfelde massa erkent en daarbij gelijktijdig het Oosten dwingt, om van zijn eenzijdige ideeën en “Mystiek” tot de werkelijkheid te komen, kan het internationale bolchiwisme overwonnen worden.
Daar het Bolchiwisme tegenwoordig nog bijna uitsluitend tot Rusland beperkt is, terwijl onder het mammonistisch kapitalisme de geheele wereld zucht, en het Bolchiwisme verder 'n reactie is op 't kapitalistisch systeem, heeft het kapitalisme het eerst het woord. Waar echter is de nieuw-oriënteering van het kapitalisme, die weer hoop zou kunnen geven dat de rechtvaardigheid werkelijk als factor in dit systeem wordt ingebouwd? Wie der katholieke economen geeft ons 'n steekhoudende leer betreffende de waarde van de arbeid, die zich ver houdt van de overdrijvingen der Marxistische leer? Wie schenkt ons uit de tegenwoordige ecomische omstandigheden gegroeide begrippen betreffende de “rechtvaardige prijs” en “levensonderhoud volgens stand”, die toch de grondslag vormen van 'n katholieke economie? Waar vinden we 'n overtuigende beschrijving betreffende beroepsdenkbeelden en beroepsstanden in de tegenwoordige samenleving? Op 't oogenblik staan er in het katholieke kamp twee opvattingen betreffende
| |
| |
het beroep lijnrecht tegenover elkaar: de beroepsstanden als werkgemeenschap van ondernemers, beambten en arbeiders en de beroepsstand als 'n hoeveelheid menschen die zich in 'n gelijksoortige maatschappelijke en economische positie bevinden.’
K.G.
| |
Duidelijkheidshalve.
In haar avondblad van Vrijdag 6 November j.l. verhaalt de Maasbode het een en ander over het woonwagen-apostolaat van Pater Justus Merks O.F.M. In dit verhaal staat te lezen:
‘Als hij rondgaat door het kamp, wordt hij alom met blijdschap en liefde begroet. En juist den vorigen Zondag heeft hij weer een algemeen parochiebezoek afgekondigd.
Immers als de pater blijken van voorkeur zou geven, voor sommigen zijner getrouwen, zou hij den naijver der overige wekken. En daarom doet hij als de zon, die haar stralen gelijkelijk uitzendt over goeden en boozen.’
Het merkwaardige dezer passage bestaat hierin, dat aan katholieke lezers duidelijkheidshalve wordt uitgelegd en verklaard, waarom de pater geen voorkeur laat blijken voor sommigen zijner getrouwen. Het schijnt dus tegenwoordig verantwoording te behoeven, wanneer een priester in zijn apostolaat niet wordt geleid door aanzien des persoons. Hoe komt dat? vraagt men zich af.
R.
| |
Het huwelijk in tafereelen of: klatergoud in de keukenkast.
Wij beleven in onze eeuw en in ons vaderland een bloeitijd der katholieke kanselwelsprekendheid, die niet alleen het glanslooze verleden beschaamt, maar die geestdriftig baanbreekt voor de roemvolle toekomst. De kunst van het preeken is nooit zoo intens beoefend en nooit hebben de geloovigen zoo diep beseft, dat het preeken inderdaad een kunst is. Dank zij hun warme inborst, die immers de redenaars maakt, en dank zij vooral hun scherpe vernuft, dat immers voor den redenaar onontbeerlijk is, hebben de beste predikanten van onze huidige bloeiperiode het middel ontdekt, om hun klassieke welsprekendheid te behoeden tegen de verstarring in vormelijkheid, waardoor elke klassieke kunst bedreigd wordt. Zij hebben het beginsel der permanente oorspronkelijkheid gevonden, zoodat het mogelijk werd, steeds nieuwe wegen te banen, steeds nieuwe gezichteinders te openen, steeds nieuwe ontroeringen te wekken. Onze magistrale predikanten met hun metalen stemgeluid zouden niet zoo terecht en zoo hoog gevierd zijn, wanneer hun kunst zich niet laafde aan de bron van alle schoonheid: de zuivere oorspronkelijkheid. Zij schrikken niet terug voor het stoutmoedig experiment. Zoodra zij een nieuwe methode hebben gevonden, wordt deze toegepast met daverend succes. Er bestaan reeds talrijke scholen en richtingen in de kunst der katholieke welsprekend- | |
| |
heid, en naast het phrasisme en het emphanisme, het metaforisme en het intimidisme, het confidentialisme en het tonitrualisme, heeft zich thans een jongere richting opgeworpen, die men het best zou kunnen aanduiden als het originalisme, wanneer men daarbij iedere gedachte aan de ketterij van Origines uit zijn hoofd verbant.
Want het origanalisme zoekt de algeheele vernieuwing der aandacht van het publiek, immers zoo vaak en zoo geniaal reeds bevredigd door onze redenaars, dat slechts de sterkste prikkels het nog kunnen treffen, terwijl de ketter Origenes een man uit de vierde eeuw na Christus was, een tijdperk, dat door onze redenaars nimmer wordt betreden, omdat ze daar de hinderlijke oude pruiken der kerkwelsprekendheid zouden aantreffen, de heiligen Augustinus, Hieronymus, Chrysostomos, Gregorius, met wie ze geestdriftig hebben afgerekend.
Onze tegenwoordige kanselredenaars worden door een waarlijk jonger enthousiasme aangedreven; ze houden zich niet aan de oude theorie en de vlakke manier, maar ze vernieuwen onstuimig en geniaal.
Dezer dagen verscheen wederom een manifest van een der kopstukken hunner jongere beweging, de Wel-Eerw. Pater Borromeus de Greeve, dien wij aan onze lezers voorstellen als de leider van de groep der orginalisten. Ziehier het manifest, geknipt uit een Haarlemsch dagblad:
‘Donderdagavond 5 November te 8 uur zal de Weleerw. Pater Borromeus de Greeve in de kerk van Liduina de eerste van zes achtereenvolgende conferenties houden over 'n onderwerp, wat in onze dagen zeker wel aller belangstelling verdient: het Huwelijk. Over dat onderwerp bestaan zeer vele verkeerde opvattingen, ook onder de Katholieken dikwijls zelfs nog veel onkunde. Het is zeer nuttig in onzen tijd over dit zakelijk onderwerp een rechtzinnige en een met de Katholieke waarheid overeenstemmende opvatting te hebben. Komt dus, Katholieken, op ter conferentie: 6 achtereenvolgende Donderdagavonden om 8 uur.
De titels der te geven conferenties luiden:
1. | Een Meimorgen in het Paradijs. |
2. | De dood alleen is boeienkoning. |
3. | De stem van Rama in den modernen tijd. |
4. | De Bruidsring van goud. |
5. | Twee rozen op één stengel. |
6. | Gloeiend in de Liefdezon.’ |
Welk een poëzie straalt ons tegen uit deze titels. Hoe jeugdig en frisch, hoe oorspronkelijk en gedurfd, hoe hedendaagsch en toch reeds klassiek drukt de kunstenaar zich wederom uit.
Welk een gloed! Welk een gedurfdheid! Hoe steekt dit jongere kunnen gunstig af bij de namaak-plechtigheid der oudere kerkvaders, die weliswaar hun verdiensten hadden, maar toch terugvallen tot den rang van praatvaders, wanneer men ze met zooveel vurige en overtuigende redenaarskunst vergelijkt, als alleen reeds spreekt uit deze geniale titelkeuze.
A.v.D.
| |
| |
Het paterke
Aan Franz von Oldenburg Ermke.
Sa, Paterke wilde gy preecken?
Ick sal u geven een stoel.
Ach neen, ach sey dat paterke,
Dat preecken heeft immers geen doel.
Preecken en is onsen reghel niet.
Pastoorkens en paterkens preecken niet.
Sa, Paterke wilde gy preecken?
En ick sal u geven een stem.
Ach neen, ach sey dat paterke,
Ick preeck niet voldoende met klem.
Preecken en is onsen reghel niet.
Pastoorkens en paterkens preecken niet.
Sa, Paterke wilde gy preecken?
En ick sal u geven publiek.
Ach neen, ach sey dat paterke,
Van preecken word ick so sieck.
Preecken en is onsen reghel niet.
Pastoorkens en paterkens preecken niet.
Sa, Paterke wilde gy preecken?
Over hemel of over de hel?
Ach neen, ach sey dat paterke,
Dat doen leeken-aposteltjes wel.
Preecken en is onsen reghel niet.
Pastoorkens en paterkens preecken niet.
Sa, Paterke wilde gy preecken?
En ick sal u geven een crant?
Ach jààààh, sey toen dat paterke,
Da's een kolfje naar myne hant.
Preecken en is onsen reghel wel.
Pastoorkens en paterkens preecken wel.
JEAN JACQ. DE R.
| |
Voorlichting.
Een paar weken geleden beklaagde zich Mr. Kropman in een van zijn kronieken in ‘De Tijd’ over de moeilike noodzaak van het zwijgen voor een stadsbestuurder, als hij zag hoe de pers het publiek over aktuele kwesties voorlichtte. Mr. Kropman behoefde die stadsbestuurder niet te noemen, en dat hij met ‘de pers’ een voorzichtige algemeenheid koos boven een nadere aanduiding, valt hem, o.a. met het oog op de plaats van zijn kronieken, niet kwalik te nemen. Wij zijn geen stadsbestuurders, maar de beperktheid van een maandschrift in keuze en omvang, maakt het evenzeer onmogelik de zalvende leugen en de gehuichelde overtuiging te ontleden, die bijna dageliks de eerste pagina van ‘onze’ dagbladen tot een vies stuk lectuur, tot een laffe schande maken.
Soms overvalt je de nieuwsgierigheid te weten wie de wezens zijn, die aldus bezig zijn geweest het inzicht der lezers te vormen naar hun eigen gewetenloze dienstverrichting.
Soms zoek je, maar dit meestal vergeefs, naar het accent, waaruit misschien de eerlikheid van de schrijver
| |
| |
ware te beluisteren, voor wie na jaren van langzaam vorderende gewetens-vergroeiing zulk soort van schrijverij overtuiging heet.
Wat is daartegen te doen? tegen deze lawine van verborgen bedoelingen, van pathetiese schijnheiligheid, tegen dit gekonkel in dienst van de goede zaak?
Voorloopig weinig. Alleen blijft een bijna vermetel vertrouwen leven in voldoende waakzaamheid bij een kleine groep van lezers, en de hoop dat het aantal mensen die immuun blijken voor deze gestadige leugenachtige suggestie, groter wordt. Zo geraffineerd zijn immers de eerstepagina-leiders niet of de bedoeling is telkens bij gedeelten te achterhalen uit de schijnbaar onschuldige actualiteit hunner artikeltjes.
Voor deze keer mogen twee aanhalingen volstaan.
De eerste, om 'n proeve te geven van de edele redeneering met de minder edele bedoelingen:
‘Het verschijnen der jongste sociale Encycliek was noodzakelijk, de Sociale Week is noodzakelijk, het zuiver houden van het beginsel en de practische toepassing ervan zijn even noodzakelijk als Zondags de preek van den pastoor. Wordt zij niet gehouden of niet goed gehouden, de goede geest zou inzinken en de parochie verwilderen. De gevallen mensch heeft het zout der aarde noodig, de duisternis van het verzwakte verstand het licht des geloofs, en de wandel van den modernen mensch een lamp voor zijn voeten.’ (Tot zoover de edelaardigheid; nu wordt het tijd voor de eigenlijke bedoeling:)
‘Maar juist om de diepere perspectieven, die ons worden verlicht, mogen wij vooral niet kortzichtig of eenzijdig zijn. Een katholiek is universeel. Is hij het volop, dan kan niemand breeder zijn. Daarom mag het bedenkelijk heeten, als hij te veel den tijdgeest naloopt in plaats van hem te beheerschen.’ (‘De Tijd’ 5 Dec.)
De goede verstaander heeft slechts deze halve duidelikheid nodig om te weten wat er achter de abstractie van de woorden aan concrete bedoelingen, aan behoudzucht en angst probeert schuil te gaan. En zelfs de slechte verstaander heeft voldoende aan de twede proeve van volksvoorlichting, die een week later op dezelfde plaats zich van dit gehalte toonde:
‘Wijsgeerig en economisch is het Marxisme niet meer te handhaven. (Zie, zo'n zin, een goed begin, is het halve werk.) Maar de werfkracht van de S.D.A.P. blijft nog altijd de belangen-politiek, die boven het algemeen belang de dierbaarheden van de helft plus een wil doen zegevieren. (Waar blijft “De Tijd”? Er was eens een Tijd, er zal een Tijd komen, die hardnekkig hetzelfde deed en zal doen.)
Een acht-urige ingespannen werkdag is ongetwijfeld redelijk. Maar hoeveel arbeiders in loondienst trekken er over hun wettelijke tijd als kleine baas voor bijverdiensten op uit? Concurrentie tegen klasgenoo- | |
| |
ten of kleine ondernemers? Eigenbelang gaat voor. De arbeidsinspectie zoekt wel de werkgever uit, die een werkman te veel laat arbeiden, maar vindt nooit de twee-wallen-speculanten van den werkman, die na zijn acht-uurtje kleine baas wordt. (Wat een liefelike geest spreekt er uit dat “acht-uurtje”, nietwaar? Met Dieu et mon Droit is alles mogelik.) De waarheid, dat alleen door arbeid meer welvaart wordt verkregen, is in de wereld echter losgelaten door de democratie, (eindelijk is dit woord er uit) die nu een arbeidsdag van zes of zeven uur reclameert met behoud van hetzelfde loon.
En de werkloosheid zal er door verminderen, wordt er bij geredeneerd zonder eenige gedachte aan den kostprijs van het product, die zal stijgen. Als werkloozen aan den arbeid trekken op het platteland, kunnen zij een weekloon maken van ruim ƒ 25, -, maar de gewone landarbeider is blij als hij er ƒ 15 haalt. Zoo rukt het grootestadsproletariaat, sterk in de vakvereeniging en met hoog opgevoerde levenseischen, de maatschappij uit haar verband, ten nadeele van de landbouwersbevolking.’
De man, die dit schreef, die zich niet schaamde het woord ‘grootestadsproletariaat’ de minne klank van een scheldwoord te geven, die zich niet schaamde in dit verband over ‘hoog opgevoerde levenseischen’ te spreken, die de droeve moed toont om met deze afschuwelikheden een andere partij te bestrijden, deze man geeft voorlichting aan het katholieke volk. En de roomse pers in Nederland bloeit, als nergens ter wereld.
HENK K.
|
|