De Gemeenschap. Jaargang 7(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 463] [p. 463] Eric van der Steen De Reiziger Ik wandel door de drukke straat. Het is nog licht. Het is niet laat. Het is nog vroeg. Het is acht uur. Wat moet dit worden op den duur? Ik kijk elk meisje zichtbaar aan. Waarom zou het hier anders gaan? Ik wandel door, God weet waarheen. Als het maar druk is om mij heen. Ik wandel en het is mooi weer. Ik voel: mijn borst gaat op en neer. Dit leek nu iets: een vreemde stad, maar na een uur ben je ook dit zat. Ik kan het best naar huis toe gaan. ‘Ik kan het best naar huis toe gaan.’ Naar huis. Naar het hotel. Naar bed. Ik heb het zelf op touw gezet. Ik maakte zelf dit goed bestaan. Geen mensch begint van vooraf aan. Ik ging zelf naar een vreemde stad. Ik heb zelf niemand liefgehad. Ik ga zelf naar het harde bed. Nog jaren? God verhoede het. Vorige Volgende