De Gemeenschap. Jaargang 7(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 356] [p. 356] Pierre Kemp: Korte gedichten Strooien hoed Ze noemen hem marguerite en elders marin, Er zit iets van de bloemen in en van den kant van de zee. Dan: Op een groot donker veld zal een kaars branden. Ik zal er liggen en zacht lachen en het licht niet beschermen met mijn handen. Het is immers niet meer noodig te zijn en zoo om te zwerven. Als ik dan maar met een strooien hoed op mag sterven. Voorteeken Achter den tocht van dien voormaligen wind door de buigende boomen, zit weer die groene tint met die zwarte zoomen van dien donderdag. Ook toen was de zon gekomen als een kind met een vlag. Boomen Al de boomen staan in een blauw bad met al de doode palen, die seinen van de reis langs het spoor. Maar de dingen, die ademhalen gaan voor. Dood Na dit groote geruisch van gras zal het héél stil zijn om het huis, [pagina 357] [p. 357] alsof ik dan reeds zonder wangen ben en ken, wat ik nu nog niet ken. Hemelsblauw Alsof zij om haar blauwen mantel naar den hemel gaat, zoo treedt zij met haar voeten op de grijze straat. Alsof zij wordt de draagster van den zevenkandelaar stipt goudlicht in haar oogen en op haar haar. Waarom ik bij zoo'n blauwen mantel aan den hemel denk en zie van uit haar oogen een Godsgeschenk? Er bloeit nog ergens diep in mij verloren een bloem van kinder-hemel-lore-lore... Passante Een wit gezichtje boven veel bont. Wat melk, wat klei, waarin de roode gummi van haar mond en niets voor mij. Morgen Nog zijn alle schaduwen violet en bij de schooven. wordt het iets rooder van een heeter licht. Bij de bloemen is nog niet hun naam gezet en meer naar boven de prijs van hun onbetaalbaar gezicht. De zon is nog van boer en niet van sport, maar de beenen zijn lang en het leven is kort. Vorige Volgende