De Gemeenschap. Jaargang 7(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] To Hölscher Het wonder Dit zijn de kinderen van een doodmoede wereld. Sprookjes zijn nooit gebeurd. Radio, ben je nou, niks geen wonder. De juffrouw voor 't kinderuurtje zeurt. De sprekende film gehoord van de week? Eigenlijk niet veel aan. Ken jij dat liedje van Sonnie boy? Zeg. De R. 101 is vergaan. Hun poppen hebben flirtgezichten. Hun speelgoed is mechaniek. Ze leeren elkaar de Charleston en de nieuwste jazz-muziek. De wereld is moe, moe tot den dood. De bloemen sterven in knop. Waar is het wonder? We willen het wonder. De wereld wacht er op. Maar op de hoek van een achterbuurt zes kinderen, sjofel en bleek; Maar in hun oogen het blinken van zon op de golfjes in heldere beek: En Pietje kwanselt zijn Russische wapen voor Kareltjes glanzende pauw, Zoo'n fijne uit een turmac-doosje, met 'n staart van goud en blauw; En Sjaantje pingelt gehaaid: ‘Nee, nee, geen vijf hoor, zès voor me cent.’ Maar Riek met de wapentjes staat op haar stuk, al schelden ze alle vijf ‘krènt’. [pagina 250] [p. 250] En Keesje handelt een poos met Koos, en zit dan rijk op een steen, En strijkt z'n ‘sportserie’ voorzichtig glad op z'n magere broekebeen. Het is er nog. Het lijkt maar verloren. Wel is de wereld in nood. Maar het eeuwige jonge wonder leeft. Het eeuwige kind is niet dood. Vorige Volgende