Zoekenden zijt gij nog, gij zijt nog verspreiden
Gij moet u zelve uit menigen waan nog bevrijden
Gij moet nog worden hen, waar de wereld op wacht....
Een prachtige, in zijn wezen zoekende cadans, die naar muziek zoekt - als de schoone zilveren stip bij de ‘screen-songs’ - in de eerste twee regels. En in den derden regel deze zeer schoone, diep ontroerende spanning en hartstochtelijke bezwering ineen: zouden zij 't worden, zouden zij 't zijn? En wanneer de eeuwige Waarheid en de eeuwige Wijsheid, die de Heilige Moeder de Kerk doortrilt, in ons woorden opstuwt ten antwoord, moeten 't dan déze zijn?:
Genieten wekt grofheid, maar sterflust veredelt;
Doffen voedt de overvloed, maar derflust spat vuur!
Goedkoop is de loondienst met wat meer geld tevreden,
Maar slechts wat kost is kostbaar, en Christus' kruis kost duur.
Heeft de menschheid dus rechten op welstand en voorspoed,
Zij heeft ook een diepe behoefte aan tegenheid,
Vermind'ring van werktijd, vermeerdering van loongoed
Zijn goed als gunstig uur voor liefdes genegenheid.
Maar als de liefde aldoor maar een makk'lijk leven leidt,
En met morren en klagen al haar kruiswegen mijdt;
Gevloekt die pret van goedkoope gelegenheid,
Maar het diepste lijden uit liefde zij gezegend in eeuwigheid.
* * *
De literatoren van Katholiek Nederland hebben niet alleen vensters opengestooten, zij steken ook het hoofd naar buiten. Wat zij zagen op Paaschmaandag was een blijdschap: óndanks de ‘literatuur’, óndanks de vrees voor slechten smaak, die een veel gevaarlijker element is óók voor het zieleleven, dan menigeen vermoedt. Moet dit, zóóveel jaren na Thijm, nog worden gezegd? Doch het overheerschende was de blijdschap. Hier was dan eindelijk iets opgekomen en opgebloeid uit het volk zelf. Hier, door dien klaren en fellen meisjesstoet was eindelijk de paedagogie ontmaskerd. Opvoeding is evenals het huwelijk, naar Chesterton zeide, ‘a splendid game of see-saw’. Wie denkt, dat hij van de opgevoeden niets meer te leerèn heeft, deugt niet als opvoeder. Ons jeugdwerk zal nooit vat krijgen op de zielen, wanneer we niet leeren inzien, dat de manieren van leven, die de jeugd wil, juister zijn dan de onze, en dat zij ons daarin