De Gemeenschap. Jaargang 7(1931)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] Theun de Vries Twee verzen (Uit een verloren manuscript) I Uit ijs en wit kristal bouwt God dit wijd heelal. De hooge hemelboog spant blinkende avondschijn dat iedre ster omhoog en al de stille wolken versteende bloesems zijn - En sluimert gij nu achter deze verglaasde wanden, sluimren uw teedre handen, ligt gij bevangen, bruid, in dezen droom van sneeuw en wind die glanzend ons omsluit -? Tusschen ons beiden rijzen met blinde schittering doorzichtige paleizen van ijzen spiegeling; ik kan u niet genaken en gij keert nimmer meer - Pijnloos, maar onmeedoogend: herinnering komt weer, ook, als dit wonder heen is, sneeuw en ijzel vergaat, ieder van tweeën alleen is en niet voor den ander bestaat - Nog weet ik U van verre, maar verder dan de sterren. Uit ijs en wreed kristal bouwt God een nieuw heelal. [pagina 204] [p. 204] II Wat zal ik nog van U verwachten? De lampen drijven in de grachten. Op de oude straten zinkt een bange, spokende schemer. Zwaar omvangen elkaar de duistre bladervrachten. - Bruid, wat zal ik nog van U verwachten, na het snel einde van dit lange rusteloos jagen, na de wrange nutteloosheid van al mijn trachten? Nu gij ontdaan zijt van verlangen en niets meer rest dan leege nachten, waarin mijn hunkrende gedachten als uitgedoofde sterren hangen - Wat zal ik nog van U verwachten, bruid? - Vorige Volgende