| |
| |
| |
Lou Lichtveld
Heitor Villa Lobos
Het totaal van datgene wat wij gewoonlijk onder ‘hedendaagsche muziek’ verstaan, kan het beste verdeeld worden volgens het ethnologische beginsel: er is een Fransche muziek welke zich duidelijk onderscheidt van de Duitsche, de Engelsche; duidelijker dan in de meeste vroegere perioden van de muziekgeschiedenis het geval geweest is. Dat is voor een groot gedeelte te danken aan het feit, dat veel hernieuwing in de muziek van de laatste vijftig jaar er een geweest is welke ontstond door een herleefde belangstelling in de volksmuziek; een belangstelling welke niet slechts van wetenschappelijke aard was, maar waaraan ook de scheppende kunstenaars deelnamen. Dat is met name in de latijnsche landen het geval geweest, nadat de Slavische en Scandinavische volken waren voorafgegaan.
De muzikale herleving in Spanje en Portugal, ingezet in de laatste decennia van de vorige eeuw, en reeds in de geschiedenis geclasseerd als de ‘Renascimiento musical’, is er een geweest welke haast uitsluitend te danken was aan de herleefde belangstelling voor de muzikale folklore. Pedrell en Olmeda hebben school gemaakt, en hoe groot ook de buitenlandsche invloeden in technische zaken geweest zijn op mannen als Albeniz, Granados, de Falla, Turina en anderen, zelfs voor een ongeoefend oor is hun pmuziek direct te herkennen als specifiek Iberisch.
Spanje en Portugal, dat beteekent echter niet alleen het ontzaglijke schiereiland bezuiden de Pyreneeën; het beteekent sedert de dagen van Columbus nog veel meer: een geheel werelddeel aan de andere zijde van de Oceaan, waar niet alleen iedereen Spaansch of Portugeesch spreekt, maar waar ook de oude Iberische cultuur nog een bloeiend leven heeft, slechts betrekkelijk geringe veranderingen
| |
| |
onderging, en zich min of meer op gelijke wijze handhaafde als in de oude wereld het geval was.
De nakomelingen der Spaansche Conquistadores voelen zich niet minder Latijn dan hun rasgenooten van Europa, zelfs al is hun bloed gemétisseerd door dat van de autochthone Indianen, of gecreoliseerd door dat van de negers, die er zijn geïmporteerd op raad van een der grootste Spanjaarden, Bartholomé de las Casas. Het is dan ook een bijna vanzelfsprekende zaak dat wij van allerlei cultuurverschijnselen in Spanje en Portugal de parallellen zich zien voordoen in Latijnsch Amerika, en vooral in die landen welke het conservatiefst gebleven zijn. Er is in Zuid- en Middel-Amerika bijvoorbeeld reeds een tamelijk rijke literatuur, die in wezen niet heel veel verschilt met de gelijktalige uit Europa; de Europeesche invloeden erin zijn zelfs veel grooter dan wenschelijk schijnt, hetgeen zich laat begrijpen. Het oude moederland met zijn oudere cultuur, Europa met haar Romeinsche verachting voor al wat ‘barbaarsch’ is, bleef voor ieder die maar een droppel blank bloed bezat, een ideaal van beschaving dat men nooit genoeg na kon streven. Iedere Amerikaan die zich respecteerde, genoot zooal niet zijn geheele opvoeding in Europa, dan toch de opvoedende kracht van een of meer langdurige reizen naar en door de oude wereld. Dat is zoo lang gebleven, bij de meesten zelfs tot op de huidige dag.
Ook laat het zich begrijpen dat in landen die tot voor korte tijd nog steeds niet in politiek en economisch gebied gestabiliseerd waren, - de onophoudelijke revoluties wijzen er duidelijk genoeg op, dat ze het nog niet zijn - weinig ruimte bestond voor de groei van kunst en wetenschap, in welke richting dan ook. Eerst met het aanbreken van betere dagen deed de behoefte hieraan, welke een noodzakelijke voorwaarde is voor het ontstaan van een opzettelijke kunst, zich gevoelen. Een halve eeuw geleden is een eigen Zuid-Amerikaansche literatuur beginnen te ontstaan, die reeds met eere de namen mag noemen van
| |
| |
Rodó, Silva, Dario, Palma, Chócano, Hérrera v. Reissig, Almafuerte, Zorilla de san Martin, Garcia Calderón, en meer. Maar het is nog geen tientallen van jaren geleden dat Zuid-Amerika de arbeid begon aan een eigen muziek, die evenals haar literatuur de concurrentie met de Europeesche zonder al te groote zelfoverschatting zou kunnen beginnen.
De folkloristische basis waarop de muziekale herleving van Spanje steunt, is ook die waarvan de Portugeesche is uitgegaan.
Brazilië heeft als Portugeesch-sprekend land natuurlijk veel invloed daarvan ondergaan; maar daar de Portugeesche ‘renascimiento’ nog van zeer jongen datum is, werkte ook in Brazilië het Spaansche voorbeeld bevruchtend.
Waar men nu in Latijnsch Amerika met een eigen muziek juist begon terwijl de Iberische Renascimiento musical in vollen gang was, is het voor de hand liggend dat men volgens eenzelfde methode en met gelijksoortige idealen aan het werk ging. Dat wil dus zeggen dat men eensdeels trachtte uit te gaan van de plaatselijke muzikale folklore, anderdeels ijverig keek naar de techniek van erkende meesters in de groote muziekcentra.
Voor zijn scholing was en is de Zuid-Amerikaansche musicus aangewezen op Europeesche meesters, van wie hij in de nieuwe wereld het voorbereidend onderricht ontving, maar die hij voor verdere ontwikkeling natuurlijk het liefste in de oude muziekwereld moet gaan opzoeken. In dit laatste opzicht is het er juist zoo als in Noord-Amerika.
Villa Lobos is met zijn persoon en zijn werk een van de typische vertegenwoordigers van deze Zuid-Amerikaansche pioniers van een nieuwe muziek. Hij is op het oogenblik hier in Europa zelfs de meest bekende van hen, al compareert zijn naam zelfs niet in Einstein's ‘Neue Musiklexikon’, en nagenoeg nergens waar geschreven werd over hedendaagsche muziek. Toch is Villa-Lobos juist een com- | |
| |
ponist die voor bijna een geheel werelddeel representatief moet wezen, niet omdat zijn werk zoo bijster belangrijk zou zijn, - het is dat immers dikwijls niet, - maar omdat het verschijnsel dat hij met zijn werk vertegenwoordigt, wel alle aandacht waard is. Men kan hem tot voorbeeld nemen van de weg welke de muziek in Zuid-Amerika gaat, een weg die uiteraard minder geavanceerd moet wezen dan die welke men terzelfder tijd in Europa bewandelt, om de eenvoudige reden dat de muziekcultuur er niet alleen wieweet hoeveel eeuwen jonger is, maar men bovendien onophoudelijk zijn blikken op die van de oude wereld gericht houdt, en dus noodwendig achteraan komt. Men behoort bij de beschouwing van Villa Lobos dan ook niet te zien naar avant-garde eigenschappen, want deze zoekt men bij hem tevergeefs en ten onrechte; zijn werk is in dien zin geen ‘nieuwe’ muziek; maar het is wel werkelijk een typisch hedendaagsche, zonder welke ons cultuurbeeld van Zuid-Amerika, en dus ook van het mondiale muziekleven zeker niet volledig zou wezen.
Heitor Villa-Lobos werd in Rio-de-Janeiro geboren, in 1890, en behoort dus volgens zijn leeftijd nog tot de jongere generatie; dit verklaart ook de betrekkelijk geringe bekendheid die hij vooralsnog geniet. Zijn vader was leeraar en advocaat, en een talentvolle amateur-cellospeler. Op dit instrument demonstreerde Heitor Villa-Lobos ook het eerst zijn musicaliteit: reeds op zijn twaalfde jaar kon hij daar heel goed op terecht. Door de dood van zijn vader, kort daarna, geraakte het gezin in moeilijke omstandigheden, zoodat Villa-Lobos na zijn twaalfde jaar zijn tijd voornamelijk besteden moest aan handel en industrie, en alleen zijn vrije tijd kon wijden aan de muziek. Toen hij op zijn negentiende jaar zijn gewone studies niettemin voleindigd had, kreeg hij eindelijk de kans om zich uitsluitend met muziek bezig te houden, en bereisde hij bijna geheel Brazilië, terwijl hij overal concerten gaf. Pas nadat hij zich echter hierna vestigde te Rio toog hij ernstig aan het com- | |
| |
poneeren, en eerst in 1915 begon hij met audities van eigen werken te geven, die zonder veel tegenstand door de Brazilianen, Argentijnen en Europeanen werden ontvangen. Zijn huwelijk met een begaafde Braziliaansche pianiste heeft ongetwijfeld geleid tot zijn speciale belangstelling voor ook dit instrument. Feit is het dat Villa-Lobos er een zeer virtuoze schrijfwijze voor piano op na houdt, zonder dat deze nu juist bizonder pianistisch is; hij doet in dit opzicht wel eens aan Schumann denken.
Zooals bij Bartòk in Hongarije is ook bij Villa-Lobos de belangstelling voor de volksmuziek eigenlijk een voorname schakel in de breedere belangstelling voor nationale folklore; een interesse die niet alleen artistiek is, maar samengaat met de onontbeerlijke wetenschappelijkheid. Als vrucht van dit laatste schreef hij ook een belangrijk boek over de folklore van Brazilië, getiteld ‘Almo do Brasil’ (De ziel van Brazilië) waarin hij tal van belangwekkende cultuurdocumenten bijeengebracht heeft, interessante analogieën en invloeden heeft ontdekt, en zich vooral een kenner toont van de Braziliaansche Indianen.
Dit is de waarheid omtrent Villa-Lobos. Wat Wolff onlangs naar aanleiding van zijn gramofoonplaten van hem schreef: dat hij geboren zou zijn in de Matto, het oerwoud-gedeelte van Brazilië, dat zijn moeder een Indiaansche is, dat hij toevallig tijdens een missie gevangen werd genomen door wilde Indianen en als door een wonder gered werd uit hun wreede klauwen, dat hij daardoor onbekende melodieën aan het licht wist te brengen welke hij nog onthouden had uit zijn gevangenschap, moeten wij beschouwen als een van de vele fabelen die de moderne reclame-zucht terwille van zijn candidaten verzint. Het aantal Indianen dat in Brazilië nog in natuurstaat leeft is zoo klein en ontredderd, dat men een zoo roekeloos ontdekkingsreiziger als Koch-Grünberg moet wezen, om onder hen nog onbekende wetenswaardigheden en bijna geheel vergane cultuurresten te achterhalen.
De mij bekende gramofoon-opnamen van Villa-Lobos zijn
| |
| |
alle H.M.V.-platen: Chorôs III en Na Bahia Tem (W 941) Vier liederen ‘Serestas’ (P 760 en drie andere (P 761).
In de vijftien jaar dat Villa-Lobos thans componeert, heeft hij tamelijk veel gemaakt en veel verscheidens. Van de lange lijst is verreweg het meeste kamermuziek: voor zang een Suite in drie deelen met vioolbegeleiding, zijn Drie Indiaansche liederen met orkestbegeleiding, en zijn ‘Poema da Crianca e sua Mama’, met begeleiding van fluit, clarinet en violoncel, door den componist ook omgezet tot pianobegeleiding. Drie strijkkwartetten zijn er van hem, drie trio's voor piano, viool en violoncel, twee sonates voor violoncel en piano.
Voor piano alleen schreef hij een reeks van negen groote stukken, onder de gezamenlijke titel ‘A prole do bébé’ (Baby's familie), ten opzichte van het kinderleven ongeveer zoo ingesteld als Debussy's Children's Corner. Dan de twee ‘Saudades das Selvas Brasileiras’, welke herinneren in bouw en materiaal aan de ‘Saudades’ van Milhaud, terwijl ze minder origineel aandoen dan die van den niet-Braziliaan, waarschijnlijk omdat ze met minder roekeloosheid zijn geschreven. Er is ook nog uit de laatste jaren een groot, virtuoos pianostuk van zijn hand, ‘Rudepoème’ getiteld.
Tot het meest typeerende voor Villa-Lobos behooren de tien ‘Chorôs’ die hij schreef voor allerlei bezetting: de tweede voor fluit en clarinet, de derde voor mannenkoor met begeleiding van clarinet, saxophoon, fagot, drie hoorns en trombone, of mannenkoor a capella. De vierde voor drie hoorns en trombone, de zevende voor zeven instrumenten: vijf blazers en twee strijkers; de achtste voor orkest en de tiende voor gemengd koor en orkest. Met voorliefde gebruikt deze componist zangstemmen als aanvulling van zijn kamerorkest; zoo ook in zijn kwartet voor fluit, saxophoon, harp, celesta en .... vrouwenkoor; zijn Nonetto voor blazers, harp, celesta, slagwerk en gemengd koor, en twee van
| |
| |
de reeds genoemde Chorôs. Een enkele maal als in ‘Na Bahia Tem’ schrijft hij voor mannenkoor alleen.
Uit de zeer uiteenloopende en deels ongewone bezettingen van deze composities blijkt reeds, dat hun auteur gaarne experimenteert met de klank. Dit is niet het eenige dat hij van de groote impressionisten geleerd heeft; niet weinig in zijn pianostijl bijvoorbeeld herinnert rechtstreeks of indirect aan Debussy.
Het is overigens onbegonnen en noodeloos werk om na te gaan welke Europeesche invloeden in Villa-Lobos' werken aanwezig zijn. Ze zijn legio en overheerschen meestal de specifiek-Zuidamerikaansche. In zijn techniek immers is deze componist een bewuste eclecticus, hetgeen in de gegeven omstandigheden ook het beste is wat hij kon doen. Immers zoolang de eigen Braziliaansche muziekstijl er niet is behoeft er ook geen eigen techniek te wezen waarmede deze tot uiting komt. In dit opzicht verkeeren de Zuid-Amerikanen in een veel minder gunstige conditie dan hun Iberische taalverwanten.
En wat dat andere, dat specifiek Zuid-Amerikaansche, of liever dat autochthone betreft, daarmede is men niet zoo direct klaar. Een sterke of zelfs maar teekenende Indiaansche inslag in het werk van Villa-Lobos heb ik niet kunnen bespeuren. Trouwens, de beste kenners van de Zuid-Amerikaansche Indianen-muziek, de heer en mevrouw d'Harcourt, zeggen van die der Braziliaansche Roodhuiden: ‘De muziek van Brazilië's kustgebied ontving niets van de inboorlingen. Gelijk de Mello, de voornaamste onderzoeker van Brazilië's muzikaal verleden opmerkt, kon in het koloniale tijdperk de invloed welke de kuststammen uitoefenden slechts een zwakke en vluchtige zijn; en vandaag is alle contact met de Indianen practisch verbroken, zoodat de actueele melodieën grootendeels het resultaat zijn van de invoering van negerrhythmen in oorspronkelijk Portugeesche en zelfs Spaansche melodieën.’
Dit behoeft een nadere toelichting.
| |
| |
Brazilië is het groote negerland van Zuid-Amerika; terwijl de Indianen verdwijnende waren, hebben de negers zich daar vermeerderd en zijn zij mede in cultureel opzicht sterk in opkomst. In Brazilië is, zooals Friedenthal in zijn belangrijk boek over ‘Musik, Tanz und Dichtung bei den Kreolen Amerikas’ opmerkt, hetzelfde te bespeuren wat men op de Antillen en aan de oevers van de Caraïbische zee kan waarnemen: de aanwezigheid van het zoogenaamde ‘Habanera-rhythme’, dat is ontstaan uit het contact van Afrikaansche met Iberische muziek-elementen. Hoe dat gegaan is doet hier niet ter zake, het is voldoende de somtijds zelfs overwegende aanwezigheid ervan in het werk van ook Villa-Lobos te kunnen constateeren. En redelijkerwijze. Want de Habanera veroverde ook geheel Brazilië; met de Cubaansche tango zijn de Braziliaansche en de Argentijnsche van den oorsprong af verwant.
Wat nu de muziek der Indianenstammen van het Amazonebekken betreft, en die van de geheele Chaco, daarvan is zoo weinig met nauwkeurigheid bekend, dat zelfs de Harcourts er geen uitsluitsel over durven geven. Hoe zullen ze dan invloed gehad hebben op het werk van Villa-Lobos? Zeer terecht merken de groote onderzoekers op, dat bij deze Indianen van een zoo zwakke cultuur soms de invloed van een missionaris reeds voldoende is om een heele wijziging te brengen in de oude muziekschat. In Brazilië kan er in feite slechts sprake zijn van een creoolsche muziek, een mengsel van domineerende latijnsche en afrikaansche elementen, met de aanwezigheid van niet meer nawijsbare autochthone invloeden.
Villa-Lobos sluit zich aan bij een cultureele en muzikale beweging die zich over geheel Zuid-Amerika uitstrekt. Sedert Ricardo Rojas met zijn beroemde boek ‘La Restauracion nacionalista’ (dat reeds van 1909 dateert) voorsloeg om het cultureele juk van Europa af te schudden, is men intensiever gaan werken aan een eigen ibero-amerikaansche kunst. De Argentijnsche geestverwant van Villa- | |
| |
Lobos is Alberto Williams, die in Uruguay Alfonso Broqua; beiden werken met een minstens even groote folkloristische inslag als de Braziliaan.
Bij Villa-Lobos is het persoonlijke, volksche element het sterkst merkbaar in zijn vocale werken, met name in zijn Chorôs voor mannenkoor en in zijn orkestwerk. In zijn oudste composities schijnt - wel teekenend - het schoolsch-europeesche, in dit geval: karakterlooze, sterker aanwezig dan in die composities waar de auteur bijvoorbeeld in de teksten een gereede aanleiding vond tot navolging der volksmuziek.
Men ziet, de verwantschap van Villa-Lobos' muziek met die van zijn Europeesche taalgenooten is een onontkoombare; maar ook die met de negermuziek, dus met een voornaam bestanddeel van de Noord-Amerikaansche, is er een ab origine. Zoo is dan ook op deze wijze het phenomeen van die composities typisch hedendaagsch, en wat meer zegt: symptomatisch. Ook voor geheel Zuid-Amerika typeerend.
Men kan het werk van Villa-Lobos voorbijgaan zonder aanmerkelijke aesthetische schade; het zou echter een gemis wezen, geen aandacht te schenken aan het beginstadium van de muziekgeschiedenis van een geheel continent, dat wie weet in hoe korten tijd een intensieve concurrentie begint met het oude avondland, waarvan de ondergang, in Spengleriaanschen zin: terugval in de primitieve chaotische verwarring, vroeg of laat toch onvermijdelijk zal zijn. Waar wij de ontknooping van dat spel wel niet meer zullen beleven, laten wij ons tenminste vergenoegen met de levée du rideau. |
|