De Gemeenschap. Jaargang 6
(1930)– [tijdschrift] Gemeenschap, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 564]
| |
HagelLes femmes savantes.Het gaat ditmaal over juffrouw van der Schrieck, die vrindje is met de firma Kropholler, Koldewey, van Moorsel en Co. en het in een vorige generatie was met Klaas Pietjepuk en Jan Salie. Een alleraardigste juffrouw voorwaar, die in een nog aardiger huisje woont in Laren, een huisje met trapgevels, een koekjestrommel en een kanariepiet. De kooi van de kanarie heeft twee allerliefste gepoetste steunbeertjes en een houten kap. Juffrouw van der Schrieck zelf, op het eerste gezicht geheel en al uit verblendsteen vervaardigd, doch bij nader inzien afgemetseld met plinten van geglazuurde waalsteen, bindt 's morgens om elf uur haar hoed met aigrette op het spitse hoofd en wandelt naar de Larensche postkantoren. Daar haalt zij een klein geheimzinnig plat pakje af, dat haar door den loketbediende onmiddellijk wordt overhandigd, als aan een vertrouwde en iederen dag wederkeerende klant. Met dit pakje in de hand spoedt juffrouw van der Schrieck zich weer naar huis, waar de kanariepiet en de cypersche kater haar met vreugdevol gemiauw en een blijde holrol verwachten. ‘Eerst een bakje koffie zetten’, roept zij uit, ‘en dan kom ik bij jullie zitten.’ Wanneer haar van Nelles roodmerk dampt, scheurt zij het bandje af, en verdiept zich in.... Dalmeijer. Zij is de reclamecursist van de onderneming, reeds sinds drie en zestig jaar, en met ‘stijgend succes’ schrijft de heer die haar gecorrigeerd huiswerk terug stuurt. Zii heeft ‘de schatkamers van haar wezen’ reeds lang ontsloten, zij ‘is tot bedrijfsleider benoemd’, zij is ‘het die schelt’, zij heeft de ‘kunst van het spreken in het openbaar’ en de ‘oorspronkelijke idee’ van a tot z doorgewerkt. Thans ontvangt zij een technische cursus over restauraties en bouwkunst in de Middeleeuwen, die zij, behoudens de vreemde woorden, uitnemend verstaat. ‘Nog wat moed, juffrouw’, heeft Dr. Lachjedood haar geschreven, ‘als we dertig jaartjes verder zijn is er geen sterveling die meer van “het vak” weet dan U.’ Maar hij weet niet, de naïeveling, hoever zij haar schatkamers reeds heeft ontsloten en dat zij sinds lang reclamemanager is van een trits bouwkundigen die hun wankele belangen aan haar dorre vingers hebben toevertrouwd. Hij weet niet, dat er redacties van bladen zijn, die haar gare onzin wekelijks slikken, en eenvoudigweg haar niet kwijt kunnen | |
[pagina 565]
| |
raken, omdat zij op het kritieke oogenblik de hoofdredacteur de krijgszuchtige vraag in het aangelaat slingert: ‘mijnheer, en de gulden snede, wat doet U daar dan mee?’, of: ‘weet U wat verblendsteen is?’ Zij mag dan weer blijven, en koopt van het eerstvolgend honorarium een pakje extravogelgerst van pietjewiet en een dubbeltje lever voor Minet. Eens in de maand worden lessen en oopie opgeruimd, en sjouwt zij moeizaam de kartonnen steunbeeren uit het schuurtje naar de voorgevel. ‘De oude heer komt zeker vandaag’, zeggen de buren dan. En waaratje. Wie is de kwieke grijsaard, die men heusch nog geen tachtig zou geven, en die met gezwinde pas het heipad af komt loopen? Het is de figuur van Kropholler die het program voor de volgende maand komt bespreken. Juffrouw van der Schrieck heeft zich voor het harmonium geworpen, en zelfs Pietjewiet zingt mede met ‘Das ist der Tag des Herrn’. Laten wij hen verder in deze gezonde dennenlucht alleen. KUYLE. | |
Artikel 177.Het hoogste woord tegen de voorvechters van absolute missievrijheid in Nederlands Oost-Indië is altijd geweest, dat men zulke vrijheid te Rome ongewenscht achtte. Herhaaldelijk is dit gezegd, geschreven en gesuggereerd. Zelfs de politicus Nolens, niet altijd zoo afkeerig van het volgen der zelfgebaande wegen, verschuilde zich in dezen achter de hoogste kerkelijke autoriteiten. Het was dus niet zonder genoegen, dat wij in het dagblad ‘De Tijd’ (avondblad) van Dinsdag 4 November j.l. de volgende woorden lazen:
‘Onze fractie haalt geen politieke beslissingen bij de kerkelijke overheid. Onze Kamerleden kennen zelve wel den inhoud van het katholiek beginsel, en zij laten hun houding bepalen dóór dat beginsel, getoetst aan hetgeen het nationaal belang thans vordert. Het wekken van den indruk, dat elders, buiten de Kamer, over het doen en laten van onze Kamerleden zou worden beslist, is behalve met de waarheid in strijd, ook in politiek opzicht een flater in het kwadraat.’
Wij wilden aan deze uitlating het relief geven, dat haar toekomt en nemen haar daar daarom ter leering en stichting onzer lezers dankbaar over.
REDACTIE. | |
Geprolongeerd misverstand, 7e druk.Er zit in onze geleerden durf en energie. (§ 76.) Het is toch treurig en onverantwoord, om zo'n boekGa naar voetnoot1) los te laten op onze U.L.O.-scholen en Inrich- | |
[pagina 566]
| |
tingen van Voortgezet Onderwijs. Al behoeven de leerlingen niet alles te leren, we weten wel hoe het gaat op de meeste zusterscholen. De slachtoffers zijn ten alle tijde gedoemd de paragraphen letterlik van buiten te leren, minstens de gedachte uit elke zin. En vanzelf komt dan ook par. 76 aan de beurt, over Wetenschap, Kunst en Letteren. 't Is waar, er behoort een zekere dosis durf toe om deze les zo af te leveren, maar groter moed is het, eigen onwetendheid te erkennen, en dan te zwijgen, of een ander het woord te geven. Indien het bespreken van kunst en kunstenaars ontaardt in het noemen van namen en het uitstallen van stompzinnigheden, kan het beter achterwege gelaten worden. En om misverstand in zake kunst te bestendigen, bieden onze geraffineerde literatuurboekjes al voldoende materiaal. Alleen uit de volgende zin is op te maken, tot hoever deze zevende druk bijgewerkt is: ‘Een regeeringspartij is voorloopig een onmogelijkheid geworden, dat bleek in 1929.’ In verband hiermede is het bespottelik, dat Hilarion Tans ‘een der voortreffelijkste dichters van onzen tijd’ genoemd wordt, die bovendien nog ‘op gelukkige wijze in de door Gezelle aangegeven wijze (is) voortgegaan.’ Eveneens bewijst het woordje ‘nu’ uit de volgende zin, dat de schrijver hopeloos achter of totaal onkundig is, en niet de moeite genomen heeft zich te oriënteren: ‘Kloos, Van Eeden, Van Deyssel, Verwey waren de leiders in de beweging der tachtigers, die nu reeds vrijwel tot staan gekomen is en haar ideaal slechts ten deele bereikt heeft.’ Na de verheffing van A. Laudy en F. Rutten tot verdienstelijke auteurs van Het Katolike Mysteriespel, is schrijver dan klaar met zijn geleuter over letterkundigen. Als dichters worden slechts de volgenden vermeld: ‘Guido Gezelle, wiens genialiteit hem op de zelfde hoogte plaatst als Vondel’, Schaepman, Van Meurs, De Genestet, die ‘als dichters een eervolle plaats innamen’. ‘De historische roman werd verdienstelijk beoefend door Van Lennep en Mevrouw Bosboom-Toussaint.’ Andere dan deze (historise) romanciers zijn er niet. Blijkt hieruit reeds het onbenullige van dit gedoetje, de volgende orakels zijn van eenzelfde gehalte: ‘als teekenaar is hij (Toorop) onovertroffen. Ook de Nederlandsche schilderskunst onderscheidt zich door een sterke oorspronkelijkheid. Veel van deze nationale schatten verhuisden naar Amerika.’ Met ‘Potgieter was de beste proza-schrijver van de negentiende eeuw,’ is alles over deze grote vaderlander gezegd. Multatuli ‘was de geruchtmakende voorlooper van het realisme en rationalisme,’ die ‘omstreeks 1880 de literatuur in sterke mate beïnvloedden’. Iedereen weet, dat Multatuli de waarheid verdraaide. Vandaar geruchtmakend, Sindsdien wordt er over Indië altijd de waarheid gesproken. Men munt uit, neemt een eervolle plaats in, is voortreffelik, men beoefent verdienstelik of gelukkig, zoals ook ‘de boekdrukkunst gelukkig | |
[pagina 567]
| |
beoefend werd door de firma Enschede te Haarlem.’ Deze kwalificaties doen 't goed naast de ontboezeming, dat ‘de geschiedenis in ons land in de richting der oorspronkelijkheid en verdieping geleid wordt.’ Het slot van deze paragraaph over kunst luidt: ‘Omstreeks 1850 genoten de Nederlanders de onderscheiding beschouwd te worden als de Chineezen van Europa. Die tijd is voorbij. De Hollandsche Leeuw kreeg weer kracht in zijn klauwen en heerlijk is in vervulling gegaan de wensch van koningin Wilhelmina, dat het vaderland groot moge zijn in alles, waarin een klein volk groot kan zijn. Wij mogen fier constateeren, dat Nederland thans is de eerste onder de kleine mogendheden van de wereld, de hoogste rang, welke voor ons volk redelijkerwijze te bereiken valt.’ Wat die kleine mogendheden in de afdeling kunst te maken hebben, is me niet duidelik. Ook niet, dat die tijd voorbij is. Gezien tenminste de dichters, die hier vermeld worden (en vertaalde gedichten uit het Chinees) hebben we lang geen recht op het attribuut Chineezen van Europa. Dat van die gemanicuurde leeuw is anders wel aardig gezegd. H.S. | |
Het spellingvraagstuk.Kort leesdrama in drie bedrijven. Plus een klakkeur! Dit alles is geschied binnen de open grenzen van het vrijhandelaarskoninkrijk der Nederlanden,
De tijdbepaling geschiedt aldus: na de mijnrampen van Alsdorf en Maybach, voor de dodende mist in de Maasvallei. | |
1e bedrijf.(De handeling wordt gedacht in de werkkamer van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.)
De minister (achter zijn bureau gezeten): Dus eerst een spellingbesluit van mij. Vervolgens een reeks artikelen van de professor. Daarna een verklaring in de Twede Kamer, als er tenminste geinterpelleerd wordt. Akkoord professor!
(Aangezien taal geen klank is, werd deze alleen-mompelarij door het belangstellend publiek niet vernomen.) | |
2e bedrijf.(Het spel speelt in de studeerkamer van Europa's grootste taalreus.) | |
[pagina 568]
| |
De professor (zich vergenoegd de kin wrijvende, terwijl een onbeschrijfelike vreugde uit zijn ogen glinstert): En deze niewe mening van mij zal te meer vertrouwen vinden, omdat ik met schaamte besef en openlik erken, dat ik jarenlang hetzelfde teoreties standpunt heb gehuldigd, dat ik nu bestrijd. Vereenvoudigers! Ik veracht U tans individueel, en haat U kollektief. Maar ik ben zielkundige! Ik leg tevoren beslag op de publieke opinie. En laat dan de minister maar spreken. | |
3e bedrijf.(De vergaderzaal van de Twede Kamer der Staten-Generaal. De minister van O., K. en W. achter de bestuurstafel. Enkele Kamerleden ontbreken. De publieke tribune bezet met vereenvoudigers.)
De voorzitter: Het woord is aan de minister van O., K. en W.
De minister: In antwoord op een adres van sommige Kamerleden, deel ik U allen mede te hebben gehandeld op advies van een, die genoemd is de grootste taalreus van Europa. Mijn spelling-besluit gaat in: 1 Januari 1931.
(Op de publieke tribune hevige verontwaardiging. Iemand in het bruin zwaait wanhopig met zijn ‘Vereenvoudigde spelling tegen de jongste aanvallen verdedigd’. Een gemoedelike Brabander beziet zijn ‘In 't geweer voor V.S.’ Er gaat een gemompel van wetenschappelike zwendel. Allen verlaten demonstratief de publieke tribune. Alleen Mr. van de Bos blijft!)
Mr. van de Bos (luid applaudiserend): Bravo! bravo! Weg met het platte-boordjes stelsel. Ons Algemeen Beschaafd eindelik gered! Onze Herkules op zijn eigenste terrein en in zijn volle kracht!
(Men leidt Mr. van de Bos behoedzaam weg.)
Einde.
MARKUS DE BRUIN. | |
Rekest.Aan den Minister van Binnenlandsche Zaken in Den Haag.
Ekselentie!
Geeft met nederigen eerbied te kennen: Maria Jansen, geborene Visser, wonende te Utrecht, Bouwelouwesteeg 17 twee hoog; dat zij van den Vrijgestelde van de R.K. Transportarbeidersbond vernomen heeft dat u de grondwet hebt laten wijzigen, zoodat ook wij vrouwen burgemeester kennen worden; dat zij zich de vrijheid veroorlooft | |
[pagina 569]
| |
daarop met alle bescheidenheid te stollesteeren, onder reverensie aan het navolgende:
dat zij tans 43 jaar en lid van de R.K. Vrouwenbond is, gehuwd met Arie Jansen, die al sints jaren aangesloten is bij de voormelde R.K. Transportarbeidersbond, doch alsdat haar man nu reeds 37 weken werkloos is en dus van zijn bond uitgetrokken, zoodat zij nu de kost voor haar gezin moet verdiene;
dat zij als goede katholieke vrouw 15 kinderen ter wereld heeft gebracht, waarvan 11 nog in leven; dat van deze 11 kinderen op een na de oudste voor priester studeert en als hij met vakansie tuis komt met vork en mes eet, terwijl het oudste kind - een dochter van 20 jaar - bij een R.K. fabrikant f 5,- per week verdient;
dat het daaropvolgende meisje onder leiding van juffrou Fé Haye maatschappelijk werk leert, wat zij wel eens ‘sociaal’ noemen, maar wat ik in mijn knap R.K. huishouden niet wil hooren, dan moet zij maar gewoon - en niet maatschappelijk werkster worden;
dat zij volgens haar bescheide meening zeer goed burgemeester zou kunnen zijn, maar mocht Uwe Ekselentie denken dat zij er nog een beetje bij moet leere, dat zij dan wel genegen is, volgens de hoogeronderwijswet, (naar de Vrijgestelde van haar mans bond zegt) een eksamen te doen aan de akkademie, net als Jan Duys en Jan van de Tempel die ook maar schildersknecht zijn geweest en naar het oordeel van de minister van Onderwijs ‘algemeene ontwikkeling en geschiktheid’ (zooals ter volgens de Vrijgestelde in de wet staat) bezaten, zoodat ik dat eksamen net zoo goed zal kenne doen, al ben ik dan niet sosiaal maar Roomsch Katholiek;
dat zij tans werkster is bij ‘de Gemeenschap’, Uwe Ekselentie allicht wel bekend, omdat Uwe Ekselentie op het congres te Heerlen gezegd heb ook tot de jongeren te hooren, al zegt mijn man dat dit maar een geintje van Uwe Ekselentie was,
dat zij wel werkster bij ‘de Gemeenschap’ is maar dat zij de politieke richting van mijnheer Kuyle en Engelman heelemaal niet is toegedaan, waar zij zich als eerbare Katholieke vrouw met uw permissie voor zou schamen, maar dat zij en haar man lid zijn van de èchte R.K. Staatspartij,
dat zij een schoonzuster is van ‘vrouw Jansen op-de-trap’, die ook aan ‘de Gemeenschap’ als medewerkster verbonden is; dat zij echter meer zal kunnen verdienen als burgemeester dan als werkster, om in het onderhoud van haar gezin te kennen voorzien;
dat zij feitelijk van goede komaf is, want de heeroom van haar mans tante zaliger was R.K. Bisschop bij de Chineezen en een heerbroer van een oom van mijn man (uit het 2e huwelijk) is missionaris in Kurasou en kent mijnheer Fruitier goed, hetgeen Uwe Ekselentie zeer zeker van overwegende waarde zal doen zijn,
dat inlichtingen omtrent haar kunnen | |
[pagina 570]
| |
worden ingewonnen bij haar biechtvader en de heeren Jan Engelman en Anton van Duinkerken, die, al is zij niet van hun politieke richting toch goede getuigen zullen geven, alhoewel die twee heeren geen minister zijn, dat zij evenwel in pesitie is van het 16e kind en over 4 maanden denkt te moeten bevallen, zoodat zij Uwe Ekselentie beleefd verzoekt haar niet vóór het volgende jaar te benoemen, daar het immers een te gekke indrukzou maken als de bode van het stadhuis zou zeggen, dat ik ‘niet ontvangen kon, omdat de burgemeester juist bevallen was.’ Redenen waarom zij Uwe Ekselentie beleefd verzoekt tot burgemeester te worden benoemd. -
't Welk doende
van uwe Ekselentie
de onderdanige dienares
Maria Jansen-Visser. |