Boekbespreking
M.J. Brusse. Jacobus van Looy over zijn werk.
Uitg. W.L. en J. Brusse, Rotterdam.
Er is bij de dood van Jac. van Looy evenmin veel gerucht rond zijn werk en zijn persoon geweest als dat het geval was tijdens zijn leven. Zeker was die betrekkelike stilte niet gelegen in een ontijdelike genialiteit, onaangeroerd uitgaande boven aktuele verschijnselen en stromingen; waarschijnlik wel in de stage rust, waarmee dat werk bleef voortgaan op de eens en goed begonnen wijze, die nu eenmaal de geest niet diep peilde of greep en zo zij dat wel deed, in ieder geval verborgen onder een overmatige aandacht voor de zintuigelikheid.
Die aandacht was echter zo zuiver en doordringend, zo eerlik van gevoel, zo innig van liefde, dat deze zintuigelikheid, - al was zij de oorzaak van de onmacht om een roman, om figuren te scheppen -, dieper de ziel benaderde dan veel direkte en geforseerde spiritualiteit, die zinnelik te schraal bleek om menselik te zijn.
Brusse deed een goed werk met de uitgave van het gesprek dat hij met de vijftig-jarige Van Looy mocht hebben. Hij is het: beperkt maar vurig van aktiviteit, zeldzaam geabsorbeerd door zijn ‘vak’, eenvoudig en nederig maar met een besliste zelfkeurende onafhankelikheid.
Nieuws bevat dit boekje niet zozeer, al belicht het interessant Van Looy's verhouding met de Nieuwe Gidsers in de eerste jaren van zijn schrijversloopbaan en verklaart het wat Zebedeus voor Van Looy betekende.
Maar ook zonder dat is het goed om deze ras-hollandse kunstenaar te horen ‘spinnen’ over zijn werk en over zijn leven, bij hem, als bij weinig anderen één.
H.K.